In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen, die door de moeder in hoger beroep is aangevochten. De moeder is op 30 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, die op 18 mei 2015 had besloten tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen. De gecertificeerde instelling heeft op 9 september 2015 een verweerschrift ingediend, en de raad voor de kinderbescherming heeft aangegeven geen procespartij te zijn in deze zaak.
De mondelinge behandeling vond plaats op 11 september 2015, waarbij de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De minderjarige heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om haar mening kenbaar te maken. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kinderrechter zijn vastgesteld, en heeft de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing beoordeeld. De moeder heeft diverse formele gebreken in het verzoekschrift aangevoerd, waaronder het niet tijdig indienen van het verzoekschrift en het ontbreken van een evaluatie van de gestelde doelen.
Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft geen toestemming gegeven voor het NIFP-onderzoek, wat van belang is voor de beoordeling van de situatie van de minderjarigen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de moeder in hoger beroep afgewezen.