ECLI:NL:GHDHA:2015:3731

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
200.169.632/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verwekker kind geweigerd; criteria voor het aantasten van de erkenning door een ander

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige. De verzoeker, de biologische verwekker van het kind, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2015 aangevochten, waarin zijn verzoeken tot vernietiging van de erkenning door de man en tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning waren afgewezen. De rechtbank had ook de verzoeken van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning en tot het verlenen van vervangende toestemming afgewezen. De verzoeker stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vrouw toestemming had gegeven met het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden. Hij betoogde dat de erkenning door de man in strijd was met zijn belangen als verwekker en dat hij recht had op een juridische band met zijn kind.

De verweerders, de man en de vrouw, stelden daarentegen dat de verzoeker nooit expliciet had aangegeven dat hij de minderjarige wilde erkennen en dat de vrouw goede redenen had om de erkenning door de man te laten plaatsvinden. De bijzondere curator steunde de verzoeker, stellende dat het in het belang van de minderjarige was dat de biologische vader erkend werd. Het hof overwoog dat de verwekker geen zelfstandige rechtsingang had om de erkenning aan te vechten, maar dat hij dit kon doen op basis van misbruik van bevoegdheid door de vrouw. Het hof concludeerde dat de vrouw in redelijkheid tot de erkenning door de man had kunnen komen, mede gezien de lange relatie tussen de vrouw en de man en de gespannen verhouding tussen de verzoeker en de verweerders.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het de verzoeken van de verzoeker afwees en de kosten van het geding in hoger beroep compenseerde, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de belangen van het kind en de noodzaak van stabiliteit in de opvoedsituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 2 december 2015
Zaaknummer : 200.169.632/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-4307
Zaaknummer rechtbank : C/10/452068
[De verzoeker] ,
wonende te [plaats] , [naam land] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de verzoeker,
advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon te Heerlen.
tegen
1. [de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
2. [de man] ,
hierna te noemen: de man,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de verweerders,
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. H. van der Wal,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] ,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De verzoeker is op 11 mei 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 februari 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De verweerders hebben op 24 juni 2015 een verweerschrift ingediend.
De bijzondere curator heeft bij brief van 17 juni 2015, ingekomen bij het hof op 19 juni 2015, een schriftelijke reactie gegeven.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de verzoeker:
- op 4 juni 2015 een brief van 3 juni 2015 met bijlage;
van de zijde van de verweerders:
- op 16 oktober 2015 een V-formulier van 15 oktober 2015 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 15 oktober 2015, ingekomen bij het hof op 19 oktober 2015, zijn rapport aan het hof doen toekomen, met de mededeling dat de raad ter zitting aanwezig zal zijn.
De zaak is op 30 oktober 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede mevrouw [naam tolk] , tolk in de [buitenlandse] taal;
  • de verweerders, bijgestaan door hun advocaat;
  • mevrouw [naam gemachtigde] namens de raad;
  • de bijzondere curator.
De advocaat van de verweerders heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de verzoeker tot vernietiging van de erkenning, tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning en tot het belasten van hem en de vrouw met het gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) afgewezen. Voorts zijn de verzoeken van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning en tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning afgewezen.
Het hof gaat uit van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen:
- de minderjarige is uit de vrouw geboren;
- de verzoeker is de verwekker van de minderjarige;
- de man heeft de minderjarige op [in] 2011 erkend;
- de verweerders zijn sinds 11 juli 2013 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is:
  • de erkenning van de minderjarige door de man;
  • het verzoek van de verzoeker om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige;
  • het verzoek van de verzoeker om hem en de vrouw gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige.
2. De verzoeker verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin zijn verzoeken zijn afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn verzoeken tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de man, tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige en hem mede met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten, toe te wijzen, althans een beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren. Kosten rechtens.
3. De verweerders verzoeken het beroep van de verzoeker af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De bijzondere curator heeft haar in eerste aanleg ingenomen standpunt in hoger beroep gehandhaafd, te weten dat zij het in het belang van de minderjarige acht dat de verzoeker de minderjarige erkent.
Erkenning door de verzoeker
5. De verzoeker stelt dat de rechtbank het verzoek enkel heeft getoetst aan de strikte maatstaf “toestemming gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden”. De verzoeker stelt dat volgens vaste jurisprudentie een minder strikte maatstaf van toepassing is in de gevallen dat de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen. Alsdan geldt dat de erkenning kan worden aangetast indien de vrouw – in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij erkenning en de daar tegenover staande belangen van de vrouw, telkens in verband met de belangen van het kind – in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming aan de niet-verwekker heeft kunnen komen. De verzoeker stelt dat hij steeds te kennen heeft gegeven dat hij een rol als vader in het leven van de minderjarige wenste en dat daar in de eerste twee jaar in het leven van de minderjarige ook vorm aan is gegeven. Er was regelmatig contact en het was de intentie van alle partijen dit voort te zetten. Ten tijde dat de vrouw toestemming aan de man heeft gegeven om de minderjarige te erkennen wist zij dat de verzoeker een vader voor de minderjarige wilde zijn. Er was geen enkele aanleiding om in het belang van de minderjarige af te wijken van het uitgangspunt dat het kind recht heeft op een feitelijke en juridische band met haar biologische vader. Dat de verzoeker op een later tijdstip uit boosheid en onmacht wellicht heeft geroepen geen erkenning te wensen doet daar niet aan af. Bovendien was de erkenning toen al een feit. Dat erkenning door de man in strijd is met de belangen van de verzoeker als verwekker behoeft nauwelijks nadere toelichting. Juist vanwege het feit dat de vrouw de minderjarige bij de verzoeker weg houdt, hebben de verzoeker en de minderjarige recht en belang bij juridisering van de feitelijke situatie.
6. De verweerders betwisten dat de rechtbank slechts heeft getoetst aan de strikte maatstaf “toestemming gegeven slechts met het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden”. Volgens de verweerders heeft de verzoeker op geen enkele wijze voorafgaand aan de geboorte van de minderjarige en ook niet daarna aan hen te kennen heeft gegeven dat hij tot erkenning over wenste te gaan. De verweerders betwisten niet dat de verzoeker in een vroeg stadium aan de vrouw heeft aangegeven dat hij een actieve rol in het leven van de minderjarige wilde vervullen maar dat staat niet gelijk aan een nadrukkelijke en uitgesproken wens om tot erkenning over te willen gaan. Er is geen sprake geweest van misbruik van recht door de vrouw. Haar bedoeling was en is om de minderjarige binnen haar relatie met de man op te voeden en de vrouw heeft dit in een zeer vroeg stadium van haar zwangerschap jegens de verzoeker geuit. Het was voor de vrouw vanzelfsprekend dat de verzoeker een rol in het leven van de minderjarige zou vervullen maar over de invulling van die rol zijn altijd meningsverschillen geweest en dit heeft geleid tot een ernstige verstoorde verstandhouding tussen de verzoeker en de verweerders. Om die reden is de omgangsregeling tussen de verzoeker en de minderjarige stopgezet.
In samenspraak met de GZ-psychologe die de minderjarige begeleidt is er voor gekozen om de minderjarige van haar afkomst op de hoogte te stellen zodra zij in staat is informatie te ontvangen en te verwerken die past bij haar ontwikkelingsniveau op dat moment.
Indien het hof toe komt aan een belangenafweging dan stellen de verweerders dat een erkenning door de verzoeker niet in het belang van de minderjarige is. Het enkele feit dat de verzoeker de biologische vader is, is daartoe onvoldoende. Voor de minderjarige is het absoluut noodzaak dat er sprake is van rust en duidelijkheid in de opvoedsituatie. Een erkenning door de verzoeker op dit moment kan die situatie in gevaar brengen.
7. Onder verwijzing naar haar standpunt in eerste aanleg is de bijzondere curator van mening dat het in het belang van de minderjarige is dat de verwekker de minderjarige erkent. De bijzondere curator acht het in het belang van de minderjarige dat de bloedband met beide ouders juridisch wordt vastgelegd zodat de minderjarige weet wie haar biologische vader is. Dat de minderjarige is gediagnostiseerd met PDD-NOS doet daar volgens de bijzondere curator niet aan af.
8. Ter terechtzitting van het hof heeft de raad medegedeeld de visie van de bijzondere curator te delen, te weten dat erkenning door de verzoeker geen invloed heeft op de ontwikkeling van de minderjarige. Gezien de kind eigen problematiek meent de raad wel dat de minderjarige gebaat is bij rust. De raad vraagt zich om die reden wel af of de erkenning invloed heeft op de minderjarige zelf.
9. Het hof overweegt als volgt. De verwekker van een kind heeft, gelet op de limitatieve opsomming in de wet, geen zelfstandige rechtsingang om een verzoek in te dienen tot vernietiging van de erkenning door een ander. Hij kan evenwel met een beroep op misbruik van bevoegdheid van de vrouw de erkenning van het kind door een ander dan de verwekker aantasten, indien de vrouw het oogmerk had de belangen van de wekker te schaden. Indien de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, geldt een minder strikte maatstaf, te weten of de vrouw, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij de erkenning en de daartegenover staande belangen van de vrouw – telkens in verband met de belangen van de minderjarige - in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen. Vast staat dat de minderjarige reeds voor de geboorte door de man is erkend en dat de vrouw de verzoeker voorafgaand aan de erkenning door de man daarvan niet op de hoogte heeft gesteld. Dit heeft tot gevolg gehad dat de verzoeker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, zodat naar het oordeel van het hof aan de hand van de minder strikte maatstaf moet worden beoordeeld of de erkenning door de man, door de verzoeker kan worden aangetast.
Het hof is van oordeel dat de erkenning door de man in stand moet blijven. Vast staat dat de verweerders al lange tijd een relatie hadden; zij woonden voorafgaande aan de geboorte van de minderjarige al ongeveer zestien jaren samen. De vrouw heeft na de ontdekking van de zwangerschap de verzoeker te kennen gegeven dat zij haar relatie met de man niet zou verbreken en dat van meet af aan duidelijk was dat de minderjarige in hun gezin zou opgroeien. Dit is door de verzoeker niet weersproken. Voorts staat vast dat de verhouding tussen de vrouw en de verzoeker gespannen was en dat sprake is geweest van bedreigingen. Dat de verzoeker daarvoor nadien excuses heeft gemaakt maakt dit niet anders. Ook al heeft de vrouw de verzoeker niet ingelicht over de erkenning, duidelijk is wel dat zij goede redenen had om de minderjarige te laten erkennen door de man. Gelet op de lange duur van de relatie tussen de vrouw en de man, de van meet af aan geuite intentie om de minderjarige in het gezin van de man en de vrouw te laten opgroeien en de gespannen verhouding tussen de vrouw en de verzoeker, alsook de man en de verzoeker, is het hof van oordeel dat de vrouw, mede gelet op de belangen van de minderjarige, in redelijkheid tot het verlenen van toestemming voor de erkenning van de minderjarige door de man heeft kunnen komen. Ten overvloede merkt het hof nog op er van uit te gaan dat de verweerders hun toezegging, dat zij de minderjarige in de toekomst zullen informeren over haar afkomst, gestand zullen doen.
Verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning en tot gezamenlijke gezagsuitoefening
10. Het hof verenigt zich ten aanzien van de verzoeken tot vervangende toestemming tot erkenning en tot gezamenlijke gezagsuitoefening met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust.
Kosten van het geding in hoger beroep
11. Het hof zal de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
12. Dit betekent dat de bestreden beschikking, zij het op andere gronden, zal worden bekrachtigd. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.E. Sutorius-Van Hees en S. Sierksma, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2015.