ECLI:NL:GHDHA:2015:3733

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
200.170.792/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Kamminga
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en medische behandeling van minderjarige in het kader van kindermishandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, waarbij de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, belast is met het gezag over de minderjarige. De ouders zijn in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de gecertificeerde instelling toestemming kreeg voor medische behandelingen van de minderjarige. De ouders betwisten de noodzaak van deze maatregel en stellen dat zij niet mishandelend zijn geweest. Het hof heeft vastgesteld dat er bij de minderjarige letsel is geconstateerd, wat aanleiding geeft tot onderzoek naar de oorzaak hiervan. De ouders hebben hun medewerking aan medische behandelingen afhankelijk gemaakt van voorwaarden, wat door de gecertificeerde instelling als problematisch wordt ervaren. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is dat de gecertificeerde instelling met het gezag over de minderjarige wordt belast voor de duur van de uithuisplaatsing, zodat medische behandelingen ongestoord kunnen plaatsvinden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders worden aangespoord om zich te richten op oplossingen in plaats van op het verleden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 30 september 2015
Zaaknummer : 200.170.792/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-1081
Zaaknummer rechtbank : C/10/474396
1. [De moeder] , en
2. [de vader] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De ouders zijn op 2 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 mei 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De gecertificeerde instelling heeft op 15 juli 2015 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 29 juni 2015, ingekomen bij het hof op 30 juni 2015, aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.170.795/01, op 12 augustus 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de heer [naam gemachtigde] namens de gecertificeerde instelling;
- de heer [naam gezinsvoogd] (de huidige gezinsvoogd) namens de William Schrikker Jeugdbescherming, hierna: de WSJ, te [plaats] .

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de gecertificeerde instelling belast met het gezag over de minderjarige [naam minderjarige] , geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de duur van de uithuisplaatsing van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Bij beschikking van 4 juni 2015 van de rechtbank Rotterdam is de minderjarige met ingang van 4 juni 2015 tot 4 juni 2016 onder toezicht gesteld van de WSJ. Voorts is bij die beschikking machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 4 juni 2015 tot 4 december 2015.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het gezag over de minderjarige met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de duur van de uithuisplaatsing van de minderjarige.
2. De ouders verzoeken om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen.
3. De gecertificeerde instelling verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4. De ouders stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij alleen hun medewerking aan medische behandelingen van de minderjarige willen verlenen als wordt gehandeld op de door hen gestelde voorwaarden. Voorts stellen de ouders dat de rechtbank het verzoek van de gecertificeerde instelling ten onrechte niet te verstrekkend heeft geacht. De ouders voeren daartoe in het bijzonder het volgende aan. De ouders betwisten de stelling van de gecertificeerde instelling dat zij veeleisend en negatief zijn richting hulpverleners en artsen. De ouders menen dat zij het recht hebben de gezinsvoogd en de medewerkers van de gecertificeerde instelling kritisch te bevragen omdat het hun dochter betreft. Dat dit heeft geleid tot de in hun ogen verstrekkende beschikking voelt alsof de ouders uit hun ouderlijk gezag zijn ontheven. Voorts stellen de ouders dat de gecertificeerde instelling op geen enkele manier inzichtelijk dan wel aannemelijk heeft gemaakt dat de tot aan de zitting door hen bijgewoonde bezoekmomenten spanningsvol waren verlopen waarbij escalatie dreigde, daargelaten dat de door de gecertificeerde instelling aan ouders verweten gedragingen zouden kunnen leiden tot wanordelijkheden tijdens ziekenhuisbezoeken. Er zijn geen verslagen gemaakt van de bezoekmomenten en veelal waren er geen medewerkers van de gecertificeerde instelling aanwezig.
De stelling van de gecertificeerde instelling ten aanzien van het niet willen accepteren dat de pleegouders met de minderjarige naar het [ziekenhuis A] gaan en dat de ouders zelf een kinderarts hebben ingeschakeld in het [ziekenhuis B] dient sterk te worden genuanceerd, aldus de ouders. De ouders hadden al een afspraak voor de minderjarige op 16 april 2015 in het [ziekenhuis A] , maar de gezinsvoogd heeft die afspraak zonder overleg met de ouders en zonder reden afgezegd en meegedeeld dat de pleegmoeder op 17 april 2015 een afspraak had in het [ziekenhuis A] . De gecertificeerde instelling heeft niet de email van de gezinsvoogd van 16 april 2015 overgelegd, maar uitsluitend de reactie van de ouders op voormeld emailbericht, met als gevolg dat de reactie van de ouders in een verkeerde context is geplaatst. De gezinsvoogd had een noodkreet geslaakt en in dat licht hebben de ouders zelf een afspraak gemaakt bij het [ziekenhuis B] op 21 april 2015.
Door de beschikking van de rechtbank hebben de ouders geen enkele zeggenschap meer over de minderjarige. De gecertificeerde instelling wenst dat de ziekenhuisbezoeken van de minderjarige doorgang zouden vinden. In het kader van het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel had het op de weg gelegen een verzoekschrift in te dienen tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de ziekenhuisbezoeken in plaats van te vragen om een vergaande gezagsmaatregel als thans door de rechtbank is uitgesproken.
Ter terechtzitting van het hof hebben de ouders gesteld dat in hun ogen slechts één bezoek, te weten het bezoek van 17 maart 2015, onrustig is verlopen.
5. De gecertificeerde instelling betwist de stellingen van de ouders en voert daartoe het volgende aan. De ouders hebben voorafgaand aan het verzoek van de gecertificeerde instelling laten zien dat zij het ouderlijk gezag gebruiken om voorwaarden te stellen met betrekking tot de noodzakelijke medische behandelingen en onderzoeken. Zij gebruiken hun gezag als machtsmiddel en oefenen het gezag niet uit in het belang van de minderjarige. Van belang is dat er duidelijkheid komt omtrent de oorzaak van het letsel bij de minderjarige, dat de veiligheid van de minderjarige gewaarborgd wordt en dat ter zake de veiligheid geen risico wordt genomen. De ouders accepteren niet dat de pleegouders met de minderjarige naar het [ziekenhuis A] gaan terwijl de minderjarige gevolgd moet worden in haar ontwikkeling. De ouders hebben aangegeven aanwezig te willen zijn bij de afspraken. De kinderarts heeft de afspraak van 17 april 2015 afgezegd, mede vanwege het feit dat de begeleide bezoeken tot dat moment spanningsvol zijn verlopen en de kans op escalatie tijdens de afspraak groot is. De ouders hebben geëist dat de minderjarige op een door hen gemaakte afspraak in het [ziekenhuis B] komt voor onderzoek, maar de gecertificeerde instelling heeft de ouders laten weten dat dat niet in het belang van de minderjarige is omdat zij al een kinderarts in het [ziekenhuis A] heeft. Volgens de gecertificeerde instelling zijn de omgangsmomenten zeer onrustig verlopen. Er is een geschillenregeling geweest waarin het verzoek van de ouders, om de gecertificeerde instelling te verplichten de omgangsverslagen van de bezoekmomenten aan hen te doen toekomen, is afgewezen.
De gecertificeerde instelling beseft dat het door de rechtbank toegewezen verzoek verstrekkend is. De gecertificeerde instelling meent echter dat het in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige nodig is dat de gecertificeerde instelling volledige handelingsvrijheid heeft met betrekking tot de medische behandeling van de minderjarige. De gecertificeerde instelling wenst niet alleen een vlotte en soepele doorgang van de ziekenhuisbezoeken bij een kinderarts, maar ook het opvragen en uitwisselen van rapporten naar aanleiding van onderzoeken naar het lichamelijk letsel van de minderjarige, zodat een volledig onderzoek kan worden verricht door het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling, hierna: het LECK. De gecertificeerde instelling meent dat er duidelijkheid moet komen over het letsel van de minderjarige, gezien de vermoedens van kindermishandeling in de thuissituatie en de uitkomst van de skeletscan. Omdat de ouders veeleisend zijn en eigen voorwaarden stellen waardoor het proces wordt vertraagd, is de overheveling van het gezag ter zake de medische behandeling voor de duur van de uithuisplaatsing noodzakelijk.
Ter terechtzitting van het hof heeft de gecertificeerde instelling gesteld dat de samenwerking met de ouders zo conflictueus verliep dat hun aanwezigheid bij de medische behandelingen contraproductief zou werken. Omdat de uitkomst van de onderzoeken – genoemde skeletscan - door de ouders is betwist en de gecertificeerde instelling om die reden graag een second opinion bij het LECK wilde, voelde zij zich genoodzaakt om een beperking van het gezag als gevraagd te verzoeken.
6. De WSJ heeft ter terechtzitting gesteld de weerstand van de ouders begrijpelijk te vinden, maar merkt daarbij op dat het vervelend is dat de weerstand zich met name toespitst op het proces. De WSJ kan er niet om heen dat het letsel bij de minderjarige geconstateerd is en heeft geen reden om aan de juistheid van die uitslag te twijfelen. De insteek van de WSJ is te bezien hoe deze zaak desondanks kan worden opgelost en die hele aanpak stagneert omdat de ouders volgens de WSJ teveel energie steken in het bestrijden van dingen die gebeurd zijn, hetgeen volgens de WSJ zinloos is. De WSJ heeft de ouders een aantal keer met de minderjarige gezien, en de WSJ heeft geen reden om te twijfelen dat de ouders het beste met de minderjarige voor hebben, maar het bij de skeletscan geconstateerde letsel is een vaststaand feit, evenals dat de minderjarige het letsel heeft opgelopen ten tijde dat slechts de ouders voor haar verantwoordelijk waren. De WSJ wil de ouders leren om te gaan met hun impulsen.
7. De ouders hebben ter terechtzitting gesteld dat zij niet tot nauwelijks inzage krijgen in het medische dossier van de minderjarige en herhaald dat zij menen dat er geen enkele reden is om het ouderlijk gezag te beperken. Volgens hen is er sprake van leugens en zij willen graag openheid van zaken. Zij stellen dat zij de minderjarige niet hebben mishandeld en zien derhalve geen enkele reden om het gezag te beperken.
8. Het hof oordeelt als volgt. Uit onderzoek van de minderjarige door middel van een skeletscan is naar voren gekomen dat bij de minderjarige sprake is van drie gebroken ribben. Er is door de gecertificeerde instelling ingezet op het doen van onderzoek naar het letsel van de minderjarige, ontstaan in een periode waarin de ouders verantwoordelijk voor haar waren. Zowel uit de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders niet altijd even goed is verlopen. Als gevolg daarvan hebben de ouders hun emoties niet altijd in de hand, hetgeen het hof ook ter zitting ten volle heeft waargenomen. Het hof acht het van groot belang dat er duidelijkheid komt over de vraag hoe de minderjarige aan het letsel is gekomen en of de minderjarige weer (veilig) terug kan naar de ouders. Het hof deelt de mening van de gecertificeerde instelling dat het noodzakelijk is dat daarnaar onderzoek wordt gedaan, dat de informatie van verschillende ziekenhuizen wordt verzameld en dat deze informatie bij het LECK samengebracht wordt, opdat zij een volledig onderzoek naar het letsel van de minderjarige kunnen verrichten. Daarbij moeten de onderzoeken en ziekenhuisbezoeken ongestoord plaats kunnen vinden. De stellingen van de ouders ten spijt heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de stelling van de gecertificeerde instelling dat de ouders alleen hun medewerking verlenen als gehandeld wordt op de door hen gestelde voorwaarden. Om die reden verenigt het hof zich met de beslissing van de rechtbank en acht ook hij het noodzakelijk in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de gecertificeerde instelling met het gezag over de minderjarige belast wordt met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige .
Ten overvloede wenst het hof op te merken dat de ouders er verstandig aan doen het advies van de WSJ, om geen energie te steken in hetgeen in het verleden allemaal mis is gegaan maar die energie te steken in het toewerken naar een oplossing, op te volgen. Het hof heeft begrip voor het feit dat de ouders emoties tonen, gezien hun overtuiging dat zij de minderjarige niet mishandeld hebben, maar feit blijft dat het letsel is opgelopen onder hun verantwoordelijkheid. Ook zij hebben er belang bij – gezien hun overtuiging - om de oorzaak van het letsel van de minderjarige te achterhalen, alsmede dat de minderjarige een onbezorgde toekomst tegemoet kan gaan. De stelling van de ouders, dat zij geen enkele zeggenschap meer hebben over de minderjarige, kan het hof niet plaatsen. De gecertificeerde instelling is immers uitsluitend met het gezag over de minderjarige belast voor zover het gaat om het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de duur van de uithuisplaatsing van de minderjarige.
9. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Kamminga en Van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2015.