ECLI:NL:GHDHA:2015:3734

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
200.170.795/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Kamminga
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarige in verband met vermoedens van mishandeling

In deze zaak gaat het om de vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige, die in het kader van een onderzoek naar vermoedens van kindermishandeling is aangevraagd door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De ouders van de minderjarige, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, hebben bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden die aan de toestemming zijn verbonden. De ouders hebben van meet af aan toestemming gegeven voor de medische behandeling, maar hebben zich verzet tegen de eis dat zij niet bij de behandeling aanwezig mochten zijn. Het hof heeft de zaak op 12 augustus 2015 mondeling behandeld, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaat en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De rechtbank had eerder aan de gecertificeerde instelling vervangende toestemming verleend voor het uitvoeren van een skeletstatus bij de minderjarige, om eventuele botbreuken uit te sluiten. De ouders hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij toestemming hebben geweigerd en dat de gecertificeerde instelling hen onterecht heeft geïnformeerd over de spoedeisendheid van het onderzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling niet altijd goed is verlopen, wat heeft geleid tot emotionele reacties van de ouders. Het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen terecht was, gezien de noodzaak voor een spoedig onderzoek naar het letsel van de minderjarige.

Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de ouders af, waarbij het hof benadrukt dat de vraag of de ouders hun toestemming hebben geweigerd niet meer relevant is, nu het onderzoek inmiddels heeft plaatsgevonden. De ouders worden aangespoord om zich te richten op de toekomst en de communicatie met de gecertificeerde instelling te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 30 september 2015
Zaaknummer : 200.170.795/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-704
Zaaknummer rechtbank : C/10/471965
1. [De moeder] , en
2. [de vader] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna samen te noemen: de ouders,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De ouders zijn op 2 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 maart 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De gecertificeerde instelling heeft op 15 juli 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de ouders:
- op 25 juni 2015 een brief van 24 juni 2015 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 30 juni 2015, ingekomen bij het hof op 30 juni 2015, aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.170.792/01, op 12 augustus 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de heer [naam gemachtigde] namens de gecertificeerde instelling;
- de heer [naam gezinsvoogd] (de huidige gezinsvoogd) namens de William Schrikker Jeugdbescherming, hierna: de WSJ, te [plaats] .

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – aan de gecertificeerde instelling vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), inhoudende: een volledige skeletstatus bij de minderjarige te laten verrichten en de skeletstatus twee weken later te herhalen, teneinde de aanwezigheid van eventuele botbreuken bij de minderjarige te kunnen uitsluiten.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de vervangende toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige.
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen en de bestreden beschikking onrechtmatig, althans onjuist te achten. Voorts verzoeken de ouders als getuige te doen horen:
Oma moederszijde
Volledige naam: [naam oma] .
3. De gecertificeerde instelling verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4. De ouders stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geweigerd hebben toestemming te geven voor de medische behandeling van de minderjarige, alsmede dat de rechtbank het verzoek van de gecertificeerde instelling zonder voorafgaand verhoor van de ouders heeft toegewezen. De ouders voeren daartoe in hoofdzaak het volgende aan. De ouders hebben van meet af aan toestemming gegeven voor de door de gecertificeerde instelling verzochte medische behandeling van de minderjarige, maar konden zich niet vinden in de eis van de gecertificeerde instelling dat zij niet bij de behandeling zelf aanwezig mogen zijn. Uiteindelijk zijn de ouders overeengekomen dat één van hen bij de behandeling aanwezig mocht zijn. Bovendien zagen de ouders niet de toegevoegde waarde van het onderzoek omdat de minderjarige enkele dagen ervoor nog een MRI- en CT-scan had ondergaan waaruit volgens de ouders geen onregelmatigheden zijn gekomen. Oma moederszijde kan een en ander als getuige verklaren.
Voorts stellen de ouders dat de gecertificeerde instelling de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd over de spoedeisendheid, op basis waarvan bij benadering een onjuiste beslissing is gekomen. Indien de medische behandeling inderdaad zo veel spoed had, had het diezelfde dag dan wel de dag er na moeten plaatsvinden. Gezien de termijn tussen het spoedverzoek/spoedbeschikking en het daadwerkelijke plaatsgevonden onderzoek van de minderjarige (tweeënhalve week) was een reguliere zitting, waarbij de ouders gebruik konden maken van hun recht op hoor en wederhoor geïndiceerd. Om die reden is de bestreden beschikking op onjuiste gronden genomen.
Ter terechtzitting van het hof is aanvullend nog gesteld dat één van de ouders, ondanks de toezegging, toch niet bij de behandeling van de minderjarige aanwezig mocht zijn.
5. De gecertificeerde instelling stelt dat de noodzaak voor de skeletstatus blijkt uit de verklaring van 12 maart 2015 van de forensische arts van [naam polikliniek] : er waren vermoedens van kindermishandeling. De ouders hebben voorafgaand aan het verzoek van de gecertificeerde instelling laten zien dat zij het ouderlijk gezag gebruiken om voorwaarden te stellen met betrekking tot de noodzakelijke medische behandelingen en onderzoeken, zoals hun aanwezigheid daarbij. Zij handelen niet in het belang van de minderjarige en bemoeilijken en vertragen het onderzoek. De ouders laten volgens de gecertificeerde instelling voorts veelvuldig zien dat zij niet open staan voor adviezen van de hulpverleners van de gecertificeerde instelling. Als de ouders wel instemden met zaken dan deden zij dit alleen als werd voldaan aan door hen gestelde eisen/voorwaarden. De ouders hebben de uitvoering van de skeletstatus door het [naam ziekenhuis] geweigerd. Omdat de ouders niet wilden dat het [naam ziekenhuis] dit onderzoek uitvoerde is er vertraging ontstaan. Gezien de jonge leeftijd van de minderjarige was er haast geboden bij een onderzoek. Voorts was het van belang dat de skeletstatus in alle rust kon worden afgenomen en gelet op de geschetste houding van de ouders was het risico te groot dat de skeletstatus niet met goed gevolg afgenomen zou worden als één van de ouders daarbij aanwezig zou zijn. Vandaar het gedane verzoek.
6. Het hof oordeelt als volgt. Er is door de gecertificeerde instelling ingezet op het doen van onderzoek naar het letsel van de minderjarige, dat is ontstaan in een periode waarin de ouders verantwoordelijk voor haar waren. Zowel uit de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders niet altijd even goed is verlopen. Als gevolg daarvan hebben de ouders hun emoties niet altijd in de hand, hetgeen het hof ook ter zitting ten volle heeft waargenomen. Om die reden, alsmede gezien het feit dat het onderzoek van de minderjarige (de skeletstatus) in alle rust moest worden afgenomen, is het hof van oordeel dat rechtbank de beslissing, om de gecertificeerde instelling vervangende toestemming te verlenen voor de medische behandeling van de minderjarige, terecht heeft genomen. De bedoelde rust heeft niet alleen te maken met de houding van de ouders, maar ook met het vereiste dat de minderjarige tijdens het onderzoek stil moet liggen, en het hof sluit niet uit dat de minderjarige onrustig zou zijn geweest indien één van de ouders bij het onderzoek aanwezig zou zijn geweest. Dat de communicatie omtrent het onderzoek niet geheel vlekkeloos is verlopen acht het hof aannemelijk maar de ouders doen er verstandig aan, zoals door de WSJ ter zitting is opgemerkt, om het verleden te laten rusten en uitsluitend vooruit te kijken. Gezien het letsel van de minderjarige was spoedeisendheid van het onderzoek geboden en was het noodzakelijk dat het onderzoek zonder oponthoud zo spoedig mogelijk kon plaatsvinden. Dit wordt bevestigd door de inmiddels bekende uitkomst van het onderzoek. Dat het onderzoek feitelijk tweeënhalve week later plaats heeft gevonden is een vervelende bijkomstigheid, maar natuurlijk afhankelijk van de mogelijkheden van het ziekenhuis, en het hof gaat er van uit dat zulks op dat moment niet was te voorzien. Bovendien heeft de gecertificeerde instelling haar best gedaan om het onderzoek, dat aanvankelijk nog later in de tijd was gepland, naar voren te laten halen en dit is ook gelukt
Het verzoek van de ouders, om oma moederszijde als getuige te doen horen teneinde te bewijzen dat de ouders nimmer toestemming hebben geweigerd voor de medische behandeling van de minderjarige, zal het hof passeren. Het gaat immers niet om de vraag of de toestemming is geweigerd, maar om de vraag of voorwaarden aan een toestemming zijn verbonden en dat is niet in geschil. Aangezien het onderzoek inmiddels heeft plaatsgevonden is de vraag, of de ouders al dan niet hun toestemming hebben geweigerd, in dit stadium bovendien niet meer van belang.
7. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Kamminga en Van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2015.