ECLI:NL:GHDHA:2015:375

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
200.162.408/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Koens
  • A. Obbink-Reijngoud
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een netwerkpleeggezin versus verzoek tot plaatsing bij de vader

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die na een periode van verblijf bij zijn vader in het buitenland, terugkeert naar Nederland. De minderjarige, die 13 jaar oud is, wordt met instemming van zijn vader in een crisisopvang geplaatst. De moeder, die het eenhoofdig gezag heeft, haalt de minderjarige uit de crisisopvang en plaatst hem bij een tante. De rechtbank spreekt vervolgens de ondertoezichtstelling uit en verleent een machtiging tot plaatsing bij de tante. De vader verzoekt in hoger beroep om plaatsing van de minderjarige bij hem, aangezien hij de afgelopen jaren voor de minderjarige heeft gezorgd en nu weer in staat is om dat te doen. Het hof wijst het verzoek van de vader toe, omdat de minderjarige zelf heeft aangegeven weer bij zijn vader te willen wonen en de vader in staat is om voor hem te zorgen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en verleent met ingang van 1 maart 2015 een machtiging tot plaatsing van de minderjarige bij de vader, tot 10 maart 2015. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 februari 2015
Zaaknummer : 200.162.408/01
Rekestnummers rechtbank : JE RK 14-4006 en JE RK 14-4008
Zaaknummers rechtbank : C/10/465683 en C/10/465687
[De vader],
wonende te[woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.M. Haverkort te Heerhugowaard,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende te[woonplaats],
feitelijk verblijvende in [Land A 1],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N.M.E. Verpaalen te Breda;
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
thans Jeugdbescherming Gelderland Regio Zuid te Tiel,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 6 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
19 december 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De raad heeft op 6 februari 2015 een verweerschrift ingediend.
De moeder heeft op 6 februari 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
 op 14 januari 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
 op 12 februari 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de gecertificeerde instelling:
 op 22 januari 2015 een brief van 21 januari 2015.
De zaak is op 18 februari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de vader, bijgestaan door advocaat mr. J.J.C. Engels, namens haar kantoorgenoot
mr. M.M. Haverkort;
 [naam gemachtigde] namens de raad;
 de moeder, bijgestaan door advocaat mr. C.G.J.E. Lut, namens haar kantoorgenoot
mr. N.M.E. Verpaalen;
 [naam gemachtigde] namens de gecertificeerde instelling.
De hierna te noemen minderjarige[voornaam minderjarige] is in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 10 december 2014 en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 10 december 2014 is - voor zover in hoger beroep van belang - [de minderjarige], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) hangende het onderzoek, voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden en is met ingang van 10 december 2014 een machtiging tot plaatsing en verblijf van de minderjarige in een netwerkgezin, te weten het gezin van [mevrouw A] te [woonplaats] (tante vaderszijde), verleend voor de duur van vier weken. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Bij de bestreden beschikking is met ingang van 7 januari 2015 de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg (te weten in een netwerkpleeggezin, bij tante vaderszijde[mevrouw A] verlengd tot 10 maart 2015. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de moeder het gezag heeft over de minderjarige.
Op 11 december 2014 en op 18 december 2014 heeft de raad rapporten uitgebracht over de opvoedingssituatie van de minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg, te weten in een netwerkpleeggezin, bij tante vaderszijde, tot 10 maart 2015.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, zijn beroep gegrond te verklaren en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen en:
  • primair een machtiging uithuisplaatsing af te geven bij de vader voor de duur van de maatregel ondertoezichtstelling;
  • subsidiair een machtiging uithuisplaatsing af te geven voor 24-uurszorg bij[organisatie voor Jeugd & Opvoedhulp] te[plaats B], voor de duur van de maatregel ondertoezichtstelling.
3. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4. De moeder verweert zich tegen het verzoek van de vader en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel om zijn verzoek af te wijzen.
5. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte niet deugdelijk heeft opgeroepen, ten onrechte heeft besloten niet te wachten tot zijn advocaat was gearriveerd en dat de rechtbank ten onrechte geen nieuwe zittingsdatum heeft bepaald of een leespauze heeft ingelast ondanks het feit dat stukken de dag ervoor te laat waren ingediend.
Voorts heeft de rechtbank naar de mening van de vader ten onrechte de machtiging uithuisplaatsing afgegeven voor een netwerkpleeggezin plaatsing. De vader voert daartoe het volgende aan. Vanaf het moment dat de moeder het gezin in 2010 heeft verlaten, heeft de vader alleen de zorg voor de minderjarige op zich genomen en dat is altijd goed gegaan. De eerste jaren na het vertrek van de moeder verbleven de vader en de minderjarige in [Land A 2]. In 2012 zijn zij naar Nederland verhuisd en in [plaats B] gaan wonen. De minderjarige is daar vervolgens naar school gegaan en heeft daar verbleven tot hij in de zomer van 2014 weer met zijn vader naar [Land A 2] is gegaan. In november 2014 zijn de vader en de minderjarige wederom teruggekeerd naar Nederland. Door onverwachte omstandigheden hadden de vader en de minderjarige bij terugkeer geen onderdak en om die reden is toen in overleg met het AMK crisisopvang geregeld voor de minderjarige, te weten een tijdelijke uithuisplaatsing bij [organisatie voor Jeugd & Opvoedhulp]. Geheel tegen de wens van de vader, de minderjarige zelf en de hulpinstanties is de minderjarige vervolgens door de moeder weggehaald bij[organisatie voor Jeugd & Opvoedhulp] en is hij geplaatst in het gezin van zijn tante, de zus van de vader. De vader en de minderjarige hebben momenteel twee keer per week telefonisch contact en zien elkaar twee uur per week. De vader en de minderjarige betreuren het dat zij nu maar zo weinig contact met elkaar kunnen hebben.
De vader is van mening dat het niet in het belang van de minderjarige is dat hij nu in het gezin van zijn tante verblijft. De minderjarige wil graag weer bij de vader gaan wonen en dat is volgens de vader ook weer mogelijk omdat de vader weer prima in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vader bevestigd dat hij over woonruimte beschikt waar de minderjarige kan verblijven. Voorts heeft de vader ter zitting aangegeven dat hij contact heeft gehad met de praktijkschool waar de minderjarige eerder op school heeft gezeten. De directeur van die school heeft vader toegezegd dat de minderjarige daar direct weer terecht kan. Desgevraagd heeft de vader ter terechtzitting tevens gezegd dat hij niet van plan is om Nederland weer te verlaten. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij het wenselijk acht dat het contact tussen de minderjarige en zijn moeder wordt hersteld. De vader heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling en is bereid mee te werken aan een onderzoek en ambulante hulpverlening. Ten slotte heeft de vader er op gewezen dat het gezin van zijn zus in het geheel geen rustige en neutrale omgeving is voor de minderjarige. Dit komt onder meer door het feit dat de neef van de vader (de zoon van de tante), wiens zoon eveneens in het gezin van tante verblijft, een relatie heeft met de moeder van de minderjarige.
6. De raad stelt zich op het standpunt dat het in het belang is van de minderjarige om de uithuisplaatsing bij tante te continueren. De raad verwijst daartoe naar informatie van de gecertificeerde instelling waaruit blijkt dat zij het gezin van de tante een geschikte plek vinden voor de minderjarige. De raad acht het van belang dat goed onderzoek wordt gedaan en dat er zorgvuldig wordt gekeken naar een toekomstperspectief, waarin de minderjarige op kan groeien in een veilige en stabiele verzorgings-en opvoedingssituatie en dat hem de mogelijkheid biedt om contact te hebben met beide ouders en hij toe kan komen aan een gunstige en evenwichtige ontwikkeling richting zijn meerderjarigheid.
Desgevraagd heeft de vertegenwoordiger van de raad ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat de raad in opdracht van de rechtbank bezig is met een onderzoek naar de situatie van de minderjarige en dat de raad voornemens is ter zitting van 10 maart 2015 te verzoeken de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.
7. De gecertificeerde instelling is evenals de raad van mening dat verblijf in het netwerkgezin van zijn de tante op dit moment de beste oplossing is voor de minderjarige. In de visie van de gecertificeerde instelling is er op dit moment geen geschikt alternatief. De gecertificeerde instelling ziet verblijf in een instelling als enige andere mogelijkheid omdat zij het thans niet in het belang van de minderjarige acht om bij zijn vader of zijn moeder te verblijven. De situatie van de minderjarige en de ouders dient in de visie van de gecertificeerde instelling eerst zorgvuldig te worden onderzocht. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de jeugdbeschermer medegedeeld dat er zorgen zijn over de minderjarige vanwege zijn ‘buitenproportionele’ hang naar vader en zijn afwijzing van moeder. Desgevraagd heeft de jeugdbeschermer verklaard dat het onderzoek ook ambulant gedaan kan worden maar dat zulks naar de mening van de gecertificeerde instelling niet de voorkeur verdient.
8. De moeder stelt zich op het standpunt dat het in het belang is van de minderjarige om - in ieder geval voorlopig - in het gezin van tante te verblijven. Hij verblijft daar volgens de moeder in een rustige en stabiele omgeving en kan de achterstanden die hij heeft opgelopen in zijn scholing inhalen. De moeder stelt voorts dat zij het niet goed vindt dat de minderjarige in de crisisopvang bij vader verblijft omdat zij dat geen geschikte omgeving voor hem vindt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de moeder desgevraagd medegedeeld dat zij hoopt dat de minderjarige in de toekomst bij haar kan komen wonen. Ten slotte heeft de moeder aangegeven dat zij instemt met het opgestelde ‘Plan van aanpak ondertoezichtstelling’.
9. Het hof overweegt als volgt. Door de vader wordt de noodzaak van verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet betwist. De vader is het alleen niet eens met de plaatsing bij tante in de plaats van bij hem zelf. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de vader inmiddels zijn thuissituatie weer op orde heeft en dat de minderjarige bij hem in zijn woning kan verblijven. Die woonsituatie behoeft nog verbetering maar te verwachten is dat na de terugkeer van de minderjarige bij vader deze erin zal slagen gepaste woonruimte in [plaats B] te verkrijgen. De vader heeft de afgelopen jaren steeds gezorgd voor de minderjarige en er zijn geen signalen naar voren gekomen dat die feitelijke verzorging en opvoeding door de vader toen (ernstige) zorgen baarde. Weliswaar is door de vader in die periode meerdere malen verhuisd naar[Land A 2] maar naar verwachting zal de minderjarige bij hem verder kunnen opgroeien in[plaats B] waar vader nu woonachtig is. Vader is bezig met het vinden van werk en kan waarschijnlijk in de nabije toekomst in de buurt van zijn woonplaats aan de slag als kok. Hij is in staat om voor de minderjarige te zorgen en hij is bereid aan de ondertoezichtstelling en het onderzoek van de raad zijn medewerking te verlenen. Voorts heeft de vader toegezegd dat hij zich zal inzetten voor een verbetering van het contact tussen de minderjarige en zijn moeder. Verder heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat het onderzoek naar de situatie van de minderjarige ook ambulant kan worden verricht. Ten slotte is ter terechtzitting in hoger beroep duidelijk geworden dat de minderjarige in de woonplaats van de vader terecht kan op de school die hij eerder heeft bezocht en waar hij nog steeds contacten heeft. De minderjarige heeft tegenover het hof verklaard dat hij zijn vader erg mist en weer graag bij zijn vader wil gaan wonen. Gelet op het bovenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk hem bij vader te plaatsen en zal het hof het verzoek van de vader toewijzen.
Ter voorbereiding van de minderjarige op de wijziging in zijn verblijfplaats en om hem in de gelegenheid te stellen afscheid te nemen van het gezin van tante zal het hof bepalen dat de minderjarige met ingang van 1 maart 2015 bij zijn vader zal worden geplaatst. Gelet op deze beslissing van het hof behoeven de overige grieven van de vader geen nadere bespreking.
10. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg (te weten in een netwerkpleeggezin bij tante vaderszijde
[mevrouw A]) is verlengd tot de periode vanaf 1 maart 2015;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent met ingang van 1 maart 2015 een machtiging tot plaatsing van de minderjarige bij de vader, [de minderjarige], tot 10 maart 2015;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2015 door
mrs. Koens, Obbink-Reijngoud en Warnaar, bijgestaan door mr. Zuidweg als griffier en geminuteerd op 25 februari 2015.