ECLI:NL:GHDHA:2015:379

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
200.151.597/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Mink
  • H. Husson
  • M. Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie in hoger beroep met betrekking tot kinder- en partneralimentatie en verwijtbaar inkomensverlies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van de vrouw en de minderjarige kinderen. De man heeft op 1 juli 2014 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 april 2014. De vrouw heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een incidenteel appel. De zaak is op 22 januari 2015 mondeling behandeld, waarbij de vrouw niet is verschenen. De rechtbank had eerder de verzoeken van de man om de alimentatie op nihil te stellen en de achterstallige alimentatie als voldaan te beschouwen afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de man zijn huisartspraktijk in december 2012 heeft gesloten en met pensioen is gegaan. De man heeft betoogd dat hij niet kan interen op zijn vermogen, omdat hij overwaarde heeft op zijn woning, maar het hof oordeelt dat van hem niet kan worden verwacht dat hij zijn woning verkoopt. Het hof concludeert dat er geen sprake is van verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van de man, omdat de sluiting van zijn praktijk niet vrijwillig was.

Uiteindelijk heeft het hof de alimentatieverplichtingen van de man met ingang van 1 oktober 2013 op nihil gesteld en bepaald dat de vrouw niet gehouden is om het teveel betaalde aan de man terug te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is gegeven op 25 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 februari 2015
Zaaknummer : 200.151.597/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-7359
Zaaknummer rechtbank : C/09/451067
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.H.F.M. van der Velden te Veghel,
tegen
[verweerster],
wonende te[woonplaats 2],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Klomp-Kraal te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 1 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 april 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 10 oktober 2014 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 17 november 2014 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de man op 4 december 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 4 december 2014 met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 22 januari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de volgende verzoeken van de man (met wijziging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2004) afgewezen:
- met ingang van 24 december 2012, althans met ingang van 21 juni 2013, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van de datum van de te wijzen beschikking, dan wel een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen, de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, hierna ook: de partneralimentatie en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen, hierna ook: de kinderalimentatie, op nihil te stellen, dan wel op een bedrag conform de draagkracht van de man;
- te bepalen dat de achterstallige alimentatie wordt beschouwd als te zijn voldaan, zodat de man het bedrag ter zake de achterstallige alimentatie niet hoeft te voldoen aan de vrouw;
- een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens,
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie en kinderalimentatie voor de minderjarigen:
o[minderjarige], geboren op[geboortedatum 1] 2000 te[geboorteplaats 1];
o [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2002 te[geboorteplaats 2],
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • te bepalen dat de vastgestelde bijdragen ad respectievelijk € 348,- en € 132,- thans geïndexeerd naar € 408,07 en € 154,78 per maand bij de beschikking van 6 februari 2004 van de rechtbank Den Haag, met ingang van 24 december 2012, althans met ingang van 21 juni 2013, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van de datum van een in deze te wijzen beschikking, dan wel een datum door het (het hof begrijpt:) hof in goede justitie vermeent te moeten bepalen, worden gewijzigd en vastgesteld op nihil, dan wel ter zake vast te stellen door het hof conform de draagkracht van de man;
  • te bepalen dat de achterstallige alimentatie wordt beschouwd als te zijn voldaan, zodat de man het bedrag ter zake de achterstallige alimentatie niet hoeft te voldoen aan de vrouw.
Kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man in het ingestelde hoger beroep tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure aan de zijde van de vrouw.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof:
  • slechts voor het geval het hof stelt dat van de man niet verwacht kan worden dat hij op zijn vermogen inteert en derhalve een wijziging van de onderhoudsbijdrage noodzakelijk is, de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen vast te stellen op € 54,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans op een bedrag dat het hof in goede justitie vermeent te behoren,
  • met veroordeling van de man in de kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van de vrouw.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof om bij beschikking het verzoek van de vrouw om de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen vast te stellen op € 54,- per kind per maand bij vooruitbetaling te voldoen, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, af te wijzen.
5. De man betwist dat zijn financiële draagkracht niet is vast te stellen. Hij bestrijdt dat hij kan interen op zijn vermogen omdat hij overwaarde heeft op zijn woning en derhalve de alimentaties kan betalen. Volgens de man is de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2013 € 384.000,- en heeft hij drie hypotheken op de woning ter hoogte van totaal € 174.206,-. De overwaarde bedraagt dan € 209.794,- volgens de man. Deze overwaarde kan niet worden aangewend ter voldoening van alimentatie omdat de woning verkocht zal moeten worden om de overwaarde liquide te maken. De vraag is of dit van de man verlangd kan worden, maar ook of de gestelde overwaarde van de woning, gelet op de huidige situatie op de woningmarkt, wel kan worden gehaald. Ter zitting heeft de man verklaard dat sprake is van achterstallig onderhoud aan de woning en dat het dak van de praktijk zal moeten worden vervangen omdat het lekt.
Wat betreft de bankrekeningen van de man en de door de vrouw gestelde bankrekeningnummers stelt de man het volgende:
- Giro [gironummer] – zakelijke rekening van de man, is per 22 oktober 2013 opgeheven;
- [rekening-courant nummer] – rekening-courant saldo, per 12 mei 2014 € 2.422,20 in debet;
- [betaalrekeningnummer] – betaalrekening van de man, 22 mei 2014 bedroeg het saldo € 125,22 in debet;
-[rekeningnummer 1] – rekeningnummer is bij de man niet bekend.
De man beschikte in 2013 ook nog over een beleggingsrekening bij ING met nummer[rekeningnummer 2]. Deze rekening is door de man in november 2013 opgeheven; saldo 1 januari 2013 € 618,-.
De man heeft slechts een pensioenuitkering en een uitkering van het ABP van totaal (in 2013) € 18.954,-.
De man geeft tot slot uitleg bij zijn belastingaangiften over de jaren 2011 tot en met 2013 en voorlopige aanslagen 2012 en 2013.
6. De vrouw verweert zich daartegen als volgt. Als de man al ontvankelijk moet worden verklaard dan stelt de vrouw dat de datum voor ingang van de gewijzigde alimentatie dient te zijn de datum van indiening van het hoger beroep dan wel een datum zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren. Zij betwist dat de achterstallige alimentatie als voldaan moet worden beschouwd en stelt dat geen sprake kan zijn van een terugbetalingsverplichting van de vrouw jegens de man.
De vrouw ziet dat de man geen inkomsten uit onderneming ontvangt en pensioen krijgt. Zij betoogt dat, of met deze wijziging van omstandigheden rekening moet worden gehouden afhankelijk is van de vraag of sprake is van een verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomensverlies.
De vrouw stelt dat de man de grote woning waarin hij thans woont niet dient te behouden. Blijkens de door de man overgelegde taxatie van de woning heeft deze een marktwaarde van € 414.000,- De overwaarde bedraagt, gelet op de hypotheeklast van de man, € 239.794,- De huizenmarkt is aan het aantrekken. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn woning niet zou kunnen verkopen.
De vrouw betoogt voorts dat de man nog een kapitaalverzekering heeft waarvan hij geen stukken heeft overgelegd. Wellicht kan hij de inkomsten uit deze kapitaalverzekering aanwenden voor het betalen van alimentatie.
7. In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep stelt de vrouw dat, indien het hof van oordeel is dat van de man niet kan worden verwacht dat hij op zijn vermogen inteert, het inkomensverlies van de man verwijtbaar is. De man heeft als gevolg van zijn eigen handelen zijn praktijk na inspectie van IGZ [periode] enige tijd moeten sluiten en daardoor te weinig patiënten overgehouden. Dit is aan de man zelf te wijten. De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. De man is ernstig te kort geschoten in de uitoefening van zijn beroep. Gelet op het berekende bruto inkomen van de man conform opgave van de bank van € 20.541,- per jaar, heeft de man een netto besteedbaar inkomen van € 1.260,- per maand. De man kan dan nog een kinderalimentatie betalen van € 108,- per maand.
8. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
9. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, namelijk dat de man zijn huisartspraktijk in december 2012 heeft gesloten en met pensioen is gegaan. Vervolgens is de vraag of sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die noopt tot aanpassing van de kinder- en partneralimentatie.
10. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, anders dan de vrouw stelt, geen sprake is van een verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van de man. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de praktijk van de man in 2010 zes weken heeft gesloten en dat de man in die tijd verbeteringen moest doorvoeren in zijn praktijk. In die zes weken is de man een derde van zijn patiënten kwijtgeraakt, waardoor zijn praktijk niet meer voldoende inkomsten opleverde en is hij gedwongen geweest zijn praktijk in 2012 te sluiten. Het hof stelt vast dat het sluiten van de praktijk geen vrijwillige keuze was van de man en is derhalve van oordeel dat aan de man geen verwijt kan worden gemaakt van zijn inkomensverlies. Het hof is van oordeel dat sprake is van een rechtens relevante wijziging die leidt tot een herbeoordeling van de wettelijke maatstaven betreffende de kinder- en partneralimentatie. Het hof zal allereerst beoordelen of de man draagkracht heeft om kinder- en partneralimentatie te betalen.
11. De financiële draagkracht van de alimentatieplichtige wordt niet alleen door zijn inkomen uit arbeid, maar ook door zijn (inkomen uit) vermogen bepaald. Het antwoord op de vraag, of in een concreet geval van een alimentatieplichtige kan worden gevergd dat hij inteert op zijn vermogen, hangt af van de omstandigheden van het geval. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man niet over vermogen dan wel liquide middelen beschikt. Het huis waarin hij woont, is niet verkocht, zodat het naar het oordeel van het hof niet van de man kan worden verwacht dat hij inteert op zijn vermogen uit zijn woning. Het hof is van mening dat van de man niet gevergd kan worden, zijn woning te verkopen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het heeft overwogen dat geen sprake is van een verwijtbaar inkomensverlies.
Gelet op het voorgaande en gezien de hoogte van het inkomen en de schulden van de man, is het hof van oordeel dat de man geen draagkracht heeft om kinder- dan wel partneralimentatie te betalen. Daarbij merkt het hof op dat, nu het hof heeft overwogen dat de man niet met een verwijtbaar inkomensverlies heeft te maken, het betoog van de vrouw, dat rekening moet worden gehouden met (slechts) 90% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, niet opgaat en dan heeft de man geen draagkracht.
Het hof zal dan ook de kinder- en partneralimentatie op nihil stellen met ingang van 1 oktober 2013, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de man zijn verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, namelijk op 19 september 2013. Het hof is van oordeel dat de vrouw met ingang van die datum weliswaar rekening heeft kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinder- en partneralimentatie, maar dat zij – omdat zij thans een WWB-uitkering geniet en niet over spaargeld beschikt – niet in staat is het door de man teveel betaalde aan de man terug te betalen nu dat is geconsumeerd.
12. Het hof ziet geen grond de kinder- en partneralimentatie over een voorgaande periode te bepalen op hetgeen feitelijk is betaald nu dit verzoek van de man onvoldoende is onderbouwd. De man heeft hiertoe aangevoerd dat hij de vrouw al eerder op de hoogte heeft gebracht van zijn financiële situatie. De vrouw heeft echter bestreden dat de man haar voor de datum van indiening van het verzoekschrift inzage heeft verschaft in zijn financiële positie. Dat dit anders zou zijn, is niet komen vast te staan.
13. Gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak ziet het hof geen aanleiding om de man, zoals de vrouw heeft verzocht, te veroordelen in de proceskosten. Het hof zal de proceskosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende verzoeken van partijen zullen worden afgewezen.
14. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 6 februari 2004 van de rechtbank 's-Gravenhage - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, met ingang van 1 oktober 2013 op nihil;
bepaalt dat de vrouw niet gehouden is het aan haar teveel betaalde aan de man terug te betalen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson, en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2015.