ECLI:NL:GHDHA:2015:3879

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
200.166.469/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Warnaar
  • Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van het ouderlijk gezag over een minderjarige na ontheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het herstel van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder was eerder ontheven van het gezag door de rechtbank Rotterdam, maar heeft in hoger beroep verzocht om herstel van dit gezag. De zaak is ontstaan na een beschikking van de rechtbank van 17 december 2014, waarin het verzoek van de moeder werd afgewezen. De moeder heeft op 16 maart 2015 hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 september 2015 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming. De moeder heeft aangevoerd dat de ontheffing van het gezag niet de gewenste rust heeft gebracht voor de minderjarige, die de band met haar moeder wilde herstellen. De gecertificeerde instelling steunde het verzoek van de moeder, terwijl de raad zich daartegen verweerde, verwijzend naar eerdere onderzoeken en de belangen van de minderjarige.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van de minderjarige sinds haar terugplaatsing bij de moeder. Het hof concludeert dat de moeder nu in staat is om de zorg voor haar dochter op zich te nemen en dat de minderjarige zich goed ontwikkelt. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en de moeder hersteld in het gezag over de minderjarige, met compensatie van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 21 oktober 2015
Zaaknummer : 200.166.469/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-9217
Zaaknummer rechtbank : C/10/436981
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 16 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 december 2014 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 30 maart 2015 een brief van 27 maart 2015 met als bijlage een V-formulier van 27 maart 2015 met bijlagen;
  • op 28 april 2015 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 3 juni 2015 een brief van 2 juni 2015 met als bijlage een V-formulier van 2 juni 2015 met bijlage;
  • op 18 september 2015 een brief van 17 september 2015 met als bijlage een V-formulier van 17 september 2015 met bijlagen.
De zaak is op 30 september 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [medewerkster van de gecertificeerde instelling] namens de gecertificeerde instelling;
  • de heer [medewerker van de raad] namens de raad.
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 5 maart 2014 en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking is de raad in de gelegenheid gesteld om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot het (ouderlijk) gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), uit te brengen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder – strekkende tot herstel van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] – afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • [de minderjarige] is sinds 7 maart 2008 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst;
  • de moeder is bij beschikking van 17 april 2012 van de rechtbank Rotterdam – welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van 17 oktober 2012 van dit hof – ontheven van het gezag over [de minderjarige] ;
  • [de minderjarige] woont sinds de zomervakantie van 2014 weer bij de moeder.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het herstel van de moeder in het gezag over [de minderjarige] .
2. De moeder verzoekt het hof, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar verzoek om in het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te worden hersteld, toe te wijzen, kosten rechtens.
3. De raad verweert zich daartegen.
4. De gecertificeerde instelling stemt in met het verzoek van de moeder.
5. De moeder stelt dat de rechtbank haar verzoek ten onrechte heeft afgewezen en voert daartoe het volgende aan. De ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] heeft [de minderjarige] niet de verwachte rust gebracht, maar juist onrust gegeven, omdat [de minderjarige] de band met haar moeder weer op wilde bouwen. Het opstarten van de beoogde therapie is, door het uitblijven van rust en door de weerstand van [de minderjarige] tegen die therapie, onmogelijk gebleken. Gezien het uitblijven van de beoogde therapie en de sterke wens van [de minderjarige] om weer bij haar moeder te gaan wonen, was het noodzakelijk om aan de wensen van [de minderjarige] tegemoet te komen. Daarbij is door de gecertificeerde instelling ook meegewogen dat de situatie van de moeder gestabiliseerd was, de samenwerking met de moeder goed verliep en de moeder veel initiatief toonde. Het voortschrijdend inzicht heeft geleid tot thuisplaatsing van [de minderjarige] , en dat heeft uiteindelijk een positief effect gehad: [de minderjarige] woont alweer ruim een jaar thuis, en dat gaat zo goed dat contact tussen de voogd en de moeder nauwelijks nodig is. Uit een recent verricht persoonlijkheidsonderzoek blijkt bovendien dat geen zorgen zijn gezien in het gedrag of functioneren van [de minderjarige] . Er lijkt geen sprake van onverwerkte rouw en [de minderjarige] lijkt de ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden een plek gegeven te hebben. [de minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en laat geen gedragsproblemen of emotionele problemen zien. Er zijn bovendien tijdens het recente persoonlijkheidsonderzoek geen aanwijzingen gezien voor psychiatrische problematiek bij [de minderjarige] , en de eerder gestelde diagnoses PTSS en reactieve hechtingsstoornis kunnen door het recente onderzoek niet onderschreven worden.
6. De raad voert het volgende aan. Er is in het verleden veel onderzoek gedaan naar [de minderjarige] , zowel door de raad als door externe deskundigen, en op grond daarvan is bepaald dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij opgroeit in een pleeggezin en is de moeder ontheven van het gezag. De gecertificeerde instelling heeft – zonder voorafgaand overleg met de raad – zowel de uitkomsten van de persoonlijkheidsonderzoeken die zijn afgenomen bij [de minderjarige] , als de in de beschikking van 17 oktober 2012 ingezette lijn volledig naast zich neergelegd. Het beleid van de gecertificeerde instelling heeft de voor [de minderjarige] noodzakelijke hechtingstherapie bovendien onmogelijk gemaakt. De raad stelt dat dit beleid van de gecertificeerde instelling niet in het belang van [de minderjarige] is geweest en heeft nog immer grote bezwaren tegen de thuisplaatsing. De raad stelt voorts dat de gecertificeerde instelling zicht zou moeten houden op de gevolgen van de (voorwaardelijke) invrijheidstelling van de heer [ex-partner van de moeder] voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en de stabiliteit van het gezin van de moeder.
7. De gecertificeerde instelling voert aan dat diverse deskundigen betrokken zijn geweest bij de minderjarige, die allemaal een eigen visie op de zaak hadden. De door de gecertificeerde instelling betrokken therapeut adviseerde systeemgesprekken met de moeder en de minderjarige te houden en daarna tot thuisplaatsing over te gaan. De gecertificeerde instelling heeft dit advies gevolgd en is nog altijd van mening dat dit in het belang van de minderjarige is geweest. De gecertificeerde instelling stelt voorts dat de moeder in staat is rekening te houden met de belangen van haar beide dochters ten aanzien van de heer [ex-partner van de moeder] . De gecertificeerde instelling wijst er in dat kader op dat de minderjarige – mede door haar leeftijd en intelligentieniveau – goed kan aangeven wat zij wil en hoe zij over het verleden en over de heer [ex-partner van de moeder] denkt, en dat de moeder daarnaar luistert.
8. Het hof overweegt als volgt. Nu het inleidend verzoek is ingediend voor de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, zal het verzoek op grond van het geldende overgangsrecht worden beoordeeld aan de hand van de wetgeving zoals die gold ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift. Ingevolge artikel 1:277, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (oud) kan de rechtbank, indien zij ervan overtuigd is, dat een minderjarige wederom aan haar ontheven ouder mag worden toevertrouwd, deze ouder op diens verzoek in het gezag herstellen.
9. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof zijn door de moeder en de gecertificeerde instelling in hoger beroep echter feiten en omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking. De feitelijke situatie is thans aldus, dat [de minderjarige] – op advies van een door de gecertificeerde instelling ingeschakelde therapeut die voorafgaand aan de thuisplaatsing systeemgesprekken heeft gevoerd met de moeder en [de minderjarige] – reeds ruim een jaar weer bij de moeder woont en zich daar goed ontwikkelt, zoals onder meer blijkt uit het raadsrapport van 27 mei 2015. Daarnaast wijst het rapport van M4Care van maart 2015 erop dat de eerder gestelde diagnose (reactieve hechtingsstoornis) niet juist, althans niet langer actueel, is. Ook de raad heeft geconstateerd dat de persoonlijke problematiek van [de minderjarige] niet aanwezig lijkt of in ieder geval op dit moment naar de achtergrond verschoven is. [de minderjarige] laat vooral leeftijdsadequaat pubergedrag zien, waarin zij door de moeder adequaat begrensd wordt. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de moeder onherroepelijk is vrijgesproken van betrokkenheid bij de dood van het zusje van [de minderjarige] , dat zij haar relatie met de heer [ex-partner van de moeder] heeft verbroken en dat duidelijk geworden is dat de moeder thans beschikt over voldoende pedagogische vaardigheden om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. Het hof is op grond van het vorenstaande de overtuiging toegedaan dat [de minderjarige] weer aan de moeder kan worden toevertrouwd, zodat het hof de moeder in het gezag over [de minderjarige] zal herstellen.
10. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
herstelt [de moeder] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , in het gezag over [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Rotterdam;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Warnaar en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2015.