In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het herstel van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder was eerder ontheven van het gezag door de rechtbank Rotterdam, maar heeft in hoger beroep verzocht om herstel van dit gezag. De zaak is ontstaan na een beschikking van de rechtbank van 17 december 2014, waarin het verzoek van de moeder werd afgewezen. De moeder heeft op 16 maart 2015 hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 30 september 2015 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming. De moeder heeft aangevoerd dat de ontheffing van het gezag niet de gewenste rust heeft gebracht voor de minderjarige, die de band met haar moeder wilde herstellen. De gecertificeerde instelling steunde het verzoek van de moeder, terwijl de raad zich daartegen verweerde, verwijzend naar eerdere onderzoeken en de belangen van de minderjarige.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van de minderjarige sinds haar terugplaatsing bij de moeder. Het hof concludeert dat de moeder nu in staat is om de zorg voor haar dochter op zich te nemen en dat de minderjarige zich goed ontwikkelt. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en de moeder hersteld in het gezag over de minderjarige, met compensatie van de proceskosten.