de kosten van deze procedure gezien de aard daarvan te compenseren.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans haar grief af te wijzen, althans haar primaire, subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, al dan niet met aanvulling en/of wijziging van de gronden van de bestreden beschikking. Kosten rechtens.
4. De vrouw stelt dat de artikelen in het echtscheidingsconvenant betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden, dan wel dat de artikelen in ieder geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid tot stand zijn gekomen en dat de artikelen geen stand kunnen houden. De vrouw voert daartoe aan dat zij als gevolg van haar psychische gesteldheid niet in staat kon worden geacht afspraken te maken aangaande – onder meer – de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw was destijds onder behandeling van een psycholoog en de man wist van de psychische gesteldheid van de vrouw, en wist, althans had moeten weten, dat de vrouw niet in staat kon worden geacht voor haar bindende afspraken te maken. De vrouw stelt dat zij het convenant niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten indien zij onder normale omstandigheden afspraken had kunnen maken en zij stelt dat de man deze situatie bewust heeft benut om bepaalde afspraken, met name over de verdeling, in het convenant vast te leggen.
Voorts stelt de vrouw dat de in artikel 4.1 van het echtscheidingsconvenant genoemde marktwaarde van de voormalige echtelijke woning tot stand is gekomen door bedrog, dan wel dwaling, dan wel dat deze bepaling in ieder geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid tot stand is gekomen, en dat dit artikel geen stand kan houden. De vrouw voert daartoe aan dat de man haar onjuist heeft geïnformeerd over de marktwaarde van de voormalige echtelijke woning en omtrent de mogelijkheid tot overname van de woning door de man.
De vrouw acht het op grond van het vorenstaande van belang dat er een andere verdeling zal worden overeengekomen dan wel zal worden vastgesteld door het hof.
5. De man stelt voorop dat partijen uitdrukkelijk hebben weergegeven dat het echtscheidingsconvenant tevens een vaststellingsovereenkomst is, zodat in beginsel geen sprake kan zijn van misbruik van omstandigheden. De man betwist voorts dat hij misbruik van omstandigheden zou hebben gemaakt. De man voert daartoe aan dat hij er niet van op de hoogte was dat de vrouw gedurende het mediationtraject onder behandeling van huisarts en/of psycholoog stond, en dat zij zulks vooralsnog niet heeft aangetoond. De man wijst er voorts op dat uit het door de vrouw overgelegde psychologisch onderzoek geenszins de conclusie kan c.q. mag worden getrokken dat zij op welk moment dan ook niet in staat was om haar wil te bepalen, nu in genoemd rapport uitdrukkelijk is opgenomen dat conclusies met een juridische implicatie niet uit dat onderzoek getrokken mogen en kunnen worden. Daarnaast betreft het een verslag van een onderzoek naar de psychische gesteldheid van de vrouw in februari 2015, hetgeen niets zegt over de psychische gesteldheid van de vrouw gedurende het mediationtraject of het moment van ondertekening van het echtscheidingsconvenant. Voorts wijst de man erop dat partijen in het mediationtraject zijn bijgestaan door een – door de vrouw uitgekozen – gezamenlijke advocaat-mediator. Voor zover er al sprake van geweest zou zijn dat de vrouw een zwakkere positie had in de onderhandelingen – hetgeen de man betwist – dient ervan uitgegaan te worden dat de advocaat-mediator uit hoofde van zijn hoedanigheid ervoor heeft gezorgd dat partijen op gelijke basis hebben onderhandeld. Voorts wijst de man erop dat de vrouw ruimschoots in de gelegenheid is geweest eventuele bedenkingen kenbaar te maken of om een second opinion te vragen. Daarnaast wijst de man erop dat de vrouw uitsluitend de artikelen in het echtscheidingsconvenant die zien op de verdeling van de huwelijksgemeenschap ter discussie stelt, terwijl de afspraken omtrent de kinderalimentatie en de zorgregeling in dezelfde periode zijn gemaakt en derhalve onder dezelfde psychische omstandigheden. De man concludeert dan ook dat er geen sprake was van een wanverhouding tussen partijen. De man betwist voorts dat er een groot verschil zou bestaan tussen de marktwaarde van de voormalige echtelijke woning en de tussen partijen overeengekomen waarde van die woning, zodat er geen sprake is van een nadeel aan de zijde van de vrouw en er evenmin sprake kan zijn van misbruik van omstandigheden.
De man stelt voorts dat de vrouw heeft nagelaten haar standpunt ten aanzien van de door haar aangevoerde wilsgebreken en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid nader te onderbouwen, zodat van hem niet gevergd kan worden hier inhoudelijk op te reageren. Niettemin merkt hij op dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat dwaling bij een vaststellingsovereenkomst in beginsel onmogelijk is. Evenmin heeft de vrouw gesteld welke consequenties verbonden zouden moeten worden aan de – wat de man betreft ongegronde – vaststelling dat er sprake is geweest van een wilsgebrek bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant.
6. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een rechtshandeling vernietigbaar is, wanneer zij door – onder meer – bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
7. Het hof overweegt als volgt. Het echtscheidingsconvenant is onder begeleiding van een mediator tot stand gekomen, de vrouw heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om het convenant goed te doorgronden en desgewenst advies daarover in te winnen, de vrouw stond destijds niet onder curatele of bewind (evenmin als ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak) en de vrouw functioneerde in de periode dat de gesprekken bij de mediator plaatsvonden in het dagelijks leven, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat zij in die periode heeft gewerkt, heeft gestudeerd en examens heeft afgelegd. Gelet op de hiervoor weergegeven feitelijkheden, in onderling verband bezien, is het hof van oordeel dat de vrouw in hoger beroep onvoldoende heeft aangetoond dat bij haar sprake was van een pathologie over een langere periode die tevens aanwezig was op de tijdstippen van ondertekening van het convenant en die een zelfstandig optreden van de vrouw verhinderde, dan wel van andere bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44, vierde lid, BW. Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van misbruik van omstandigheden door de man.
8. Het hof overweegt voorts dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vrouw welbewust heeft ingestemd met toedeling van de woning aan de man voor waarde lager dan de waarde in het economisch verkeer. In punt 24 van het verweerschrift geeft de man aan op welke wijze partijen tot overeenstemming zijn gekomen met betrekking tot de woning. Partijen hebben de verkoopprijzen van verschillende vergelijkbare woningen vergeleken. De vrouw had aldus inzicht in die verkoopprijzen en is niet enkel afgegaan op mededelingen van de man. Bovendien was de vrouw dan wel had op de hoogte kunnen zijn van de WOZ waarde. Dat zij zich daarin mogelijk niet heeft verdiept komt voor haar rekening en risico. Gezien het onderhandelingsproces tussen partijen mocht de man er in redelijkheid van uit gaan dat de vrouw zich welbewust was van de op basis van vergelijkingspanden overeengekomen waarde van de woning. Die vergelijking heeft de vrouw ook geen aanleiding gegeven tot het laten uitvoeren van een taxatie. Onder die omstandigheden komt de vrouw voorts geen beroep toe op benadeling wegens dwaling in de zin van artikel 3:196 BW.
9. Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van bedrog aangezien er aan de zijde van de man geen sprake is van listige kunstgrepen.
10. Naar het oordeel van het hof zijn er geen rechtens relevante feiten door de vrouw gesteld op grond waarvan de man geen nakoming kan vorderen van de bepalingen uit het echtscheidingsconvenant. Het echtscheidingsconvenant is een pakketovereenkomst en dient in zijn geheel te worden beoordeeld en niet op aparte onderdelen, buiten enige samenhang bezien. Het hof is van oordeel dat de in het echtscheidingsconvenant opgenomen rechten en plichten redelijk en billijk zijn mede bezien de rechtsverhoudingen tussen partijen als ex-echtgenoten.
11. Gelet op het hiervoor overwogene treft de grief van de vrouw geen doel. De overige stellingen van de vrouw behoeven derhalve geen nadere bespreking, nu die niet tot een ander oordeel zullen leiden.
12 Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.