Verdeling van de huwelijksgemeenschap
Peildatum omvang en peildatum waardering
10. Voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgemeenschap dient uitgegaan te worden van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand, te weten 19 september 2011.
11. Als peildatum voor de waardering van tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen geldt als hoofdregel het tijdstip van de verdeling, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. Uit de bestreden beschikking volgt dat partijen zijn overeenkomen dat de waardering zoveel mogelijk dient te gelden de datum waarop de verdeling feitelijk plaatsvindt. Partijen hebben dus aangesloten bij de door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunten.
Kleding, lijfsieraden en zaken ter persoonlijke verzorging
12. Over de verdeling van kleding, lijfsieraden en zaken ter persoonlijke verzorging bestaat tussen partijen geen geschil.
13. De rechtbank heeft de echtelijke woning aan [adres woning A] (verder: de echtelijke woning) toegedeeld aan de vrouw voor een waarde van € 725.000,-, onder verrekening van de helft van de overwaarde met de man.
14. In grief I stelt de vrouw zich op het standpunt dat de rechtbank bij de verdeling van de echtelijke woning ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de financiële situatie van de vrouw. In punt 9 van haar appelschrift stelt de vrouw dat zij als gevolg van het door de banken aangescherpte beleid geen hypothecaire geldlening meer kan verkrijgen. De vrouw wenst dat de woning wordt verkocht aan een derde en dat de verkoopopbrengst bij helfte wordt gedeeld.
15. De man verweert zich daartegen als volgt. De man is het eens met de beslissing van de rechtbank aangaande de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw. De man is van mening dat de situatie van de vrouw thans niet is gewijzigd en de omstandigheden nog hetzelfde zijn. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de benodigde financiering te verkrijgen voor de overname van de echtelijke woning. Daarbij vermoedt de man dat de vrouw naast partneralimentatie, nog een ander inkomen heeft of over vermogen beschikt. Indien de echtelijke woning niet aan de vrouw kan worden toegedeeld, stelt de man zich op het standpunt dat de echtelijke woning aan een derde kan worden verkocht onder de door hem gestelde voorwaarde dat een eventuele waardevermindering geheel voor rekening van de vrouw dient te komen, zodat hij uit de verkoopopbrengst ten minste € 362.500,- zal ontvangen.
16. De vrouw verweert zich en stelt dat zij in de gehele procedure duidelijk heeft gemaakt dat zij de woning zou willen behouden, mits dit financieel mogelijk was. De man heeft zijn standpunt dat hij bij verkoop ten minste € 362.500,-- moet ontvangen, niet onderbouwd en dit standpunt is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarnaast stelt zij dat de eigenaarslasten, makelaarskosten, taxatiekosten en onderhoudskosten voor rekening van beide partijen dienen te komen. Ook wenst zij niet dat de man de woning periodiek inspecteert.
17. Het hof overweegt als volgt. De rechtsrelatie tussen deelgenoten in een onverdeelde boedel wordt mede bepaald door de beginselen van redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden.
18. Ook voor de man had het duidelijk kunnen zijn dat de vrouw, mede gezien haar financiële positie, niet dan wel bezwaarlijk in staat zou zijn om de toedeling aan haar van de echtelijke woning van ruim € 725.000,- gefinancierd te krijgen. Het is een algemeen bekend gegeven dat banken niet in de rij staan om op basis van een onzekere alimentatie een aanzienlijke geldlening te verstrekken. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de toedeling aan de vrouw van de echtelijke woning voor een bedrag van € 725.000,- onder gehoudenheid van haar aan de man uit te keren de helft van de waarde moet worden vernietigd en dat als wijze van verdeling wordt bepaald dat de woning moet worden verkocht.
19. Naar het oordeel van het hof dient in het kader van de verdeling de echtelijke woning te worden verkocht en de verkoopopbrengst dient na aftrek van kosten gelijk tussen partijen te worden verdeeld. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan de verkoop van de echtelijke woning tegen een marktconforme prijs en dat de vrouw toegang zal verlenen tot de echtelijke woning voor bezichtigingen. Het hof acht het niet noodzakelijk dit in het dictum op te nemen. Met betrekking tot de lasten wijst het hof erop dat deze conform artikel 3:172 BW door beide partijen dienen te worden gedragen. Onder lasten wordt mede begrepen de onderhoudskosten, de OZB en de overige eigenaarslasten.
20. Partijen hebben in eerste aanleg verzocht de woning aan de [adres woning B] (hierna: het appartement) aan de man toe te delen. Het appartement is eigendom van [onderneming A] Partijen verschillen echter van mening over de waarde van het appartement. De rechtbank is uitgegaan van een waarde van € 215.000,- inclusief BTW.
21. In grief II stelt de vrouw dat het appartement door de rechtbank onjuist is gewaardeerd. Het betreft een bedrijfsmatige onroerende zaak in plaats van een vakantiewoning. De rechtbank heeft dan ook onterecht aangenomen dat het appartement niet permanent mag worden bewoond. Het appartement is te laag gewaardeerd, aldus de vrouw.
22. De man stelt dat het appartement eigendom is van [onderneming A] en derhalve geen onderdeel uit maakt van de huwelijksgemeenschap van partijen. De aandelen van [onderneming A] maken daarentegen wel deel uit van de verdeling. De man stelt dat het appartement een recreatiebestemming heeft en niet permanent mag worden bewoond. Geen sprake is echter van een stille reserve, want het appartement is € 61.309,- minder waard geworden. Partijen hebben op verzoek van de vrouw een taxatie verricht omdat de vrouw niet van de boekwaarde wilde uitgaan, maar van de vrije verkoopwaarde. Deze taxatie is volgens de man bindend en de vrouw kan niet, omdat de taxatie tegenvalt, hiervan terugkomen. De man zag in het appartement geen investering, maar werd geconfronteerd met een huisvestingsprobleem hetgeen zich liet oplossen door de aanschaf van het appartement door [onderneming A]
23. Het hof overweegt als volgt. Onbestreden is dat [onderneming A] eigenaar is van voormeld onroerend goed. Gezien dit feit valt het onroerend goed niet in de huwelijksgoederengemeenschap en kan derhalve niet in de verdeling van de huwelijksgemeenschap worden betrokken. Het is ter beoordeling van [onderneming A] of al dan niet wordt overgegaan tot verkoop van het appartementsrecht. Het hof acht de grief van de vrouw derhalve niet relevant.
24. De rechtbank heeft overwogen dat partijen het eens zijn over de verdeling van de inboedels van de echtelijke woning en het appartement, in die zin dat de man alle inboedelgoederen van het appartement worden toebedeeld en de roerende zaken zoals vermeld op de lijst die is overgelegd als productie 20. De vrouw wordt alle inboedelgoederen van de woning toebedeeld, inclusief de Frank Lloyd Wright bijzettafel.
25. In grief III weerspreekt de vrouw dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de verdeling van het merendeel van de inboedelgoederen. De vrouw stelt dat de rechtbank heeft miskend dat tussen partijen overeenstemming was bereikt over de verdeling van de inboedel. Op het moment dat de man namelijk de echtelijke woning verliet, heeft hij een deel van inboedel meegenomen en verkeerde de vrouw in de veronderstelling dat de inboedel was verdeeld. De man heeft zijn lijst met persoonlijke eigendommen daarna telkenmale gewijzigd en daarbij de vrouw verzocht alsnog andere zaken af te geven, ook zaken die niet kunnen worden gerekend tot zijn eigendom. De inrichting van het appartement staat volgens de vrouw op de balans van [onderneming A] . De vrouw vordert de toedeling van de inboedelgoederen aan diegene die deze thans in bezit heeft.
26. De man betwist dat hij bij zijn vertrek uit de echtelijke woning een groot deel van de inboedel heeft ontvangen. Hij heeft destijds slechts datgene meegenomen dat hem het meest noodzakelijk voorkwam. Vervolgens is het partijen niet gelukt om tot een definitieve regeling te komen, ondanks verschillende minnelijke voorstellen van de zijde van de man. De voorgestelde regeling door de vrouw is volgens de man onredelijk en onbillijk. Hij verzoekt afgifte van:
- het Russel Wright porselein;
- de oude Apple Imac computer;
- zijn moeders fiets;
- die vier oude tegeltjes van Rotterdam van zijn moeder;
- kleine Frank Lloyd Wright bijzettafeltje;
- Jan Akkerman cd’s;
- twee witte infinity speakers.
27. De vrouw betwist dat de hiervoor opgesomde goederen toekomen aan de man.
28. Het hof overweegt als volgt. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen wordt de rechtsrelatie tussen deelgenoten in een onverdeelde boedel beheerst door de redelijkheid en billijkheid. In casu bestaat onenigheid tussen partijen of de inboedel al dan niet op een redelijke wijze is verdeeld. Het is een algemeen bekend gegeven dat de waarde van gebruikte inboedelgoederen zeer gering is, tenzij er sprake is van kostbaarheden zoals schilderijen en antiek. Het hof heeft uit de door partijen verstrekte gegevens niet kunnen opmaken dat sprake is – althans in geld – van een kostbare inboedel. Dat de inboedel voor partijen een hoge waarde heeft, doet daaraan niet af. Vast staat dat de vrouw over inboedelgoederen beschikt, namelijk in de echtelijke woning, en vaststaat de man over inboedelgoederen beschikt, namelijk in het appartement. Onder de gegeven omstandigheden acht het hof het redelijk en billijk dat de inboedel wordt verdeeld in die zin dat iedere partijen onder zich houdt hetgeen hij reeds onder zich heeft zonder nadere verrekening van mogelijke over- en onderwaarde. De grief treft derhalve geen doel.
Volkswagen Polo en Renault Clio
29. De rechtbank heeft de Volkswagen Polo aan de vrouw toebedeeld, waarbij zij is veroordeeld 100% van de geschatte waarde ad € 17.000,- aan de man te voldoen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de vrouw de auto heeft verzwegen waardoor artikel 3:194 lid 2 BW toepassing vindt.
30. De vrouw stelt in grief IV dat de rechtbank onjuist heeft beslist. De vrouw heeft de Renault Clio Sport ingeruild voor een Volkswagen Polo. De vrouw heeft dit niet stiekem gedaan, de betaling van de auto blijkt ook uit de bankafschriften. Geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW. De Volkswagen Polo dient aan de vrouw te worden toegedeeld onder verrekening van de waarde van de auto, zie punt 28 van het appelschrift.
31. Naar de mening van de man is artikel 3:194 lid 2 BW terecht door de rechtbank toegepast. De vrouw heeft opzettelijk verzwegen dat zij een Volkswagen Polo heeft gekocht. Daarbij heeft zij de Renault Clio Sport ingeruild, terwijl deze auto eigendom was van [onderneming A] , aldus de man.
In incidenteel appel stelt de man dat de beschikking van de rechtbank in stand dient te blijven: de Volkswagen Polo dient aan de vrouw te worden toegedeeld met veroordeling van de vrouw om aan de man wegens overbedeling een bedrag van € 17.000,- te betalen, dan wel aan de man de helft van de waarde te betalen.
32. Het hof overweegt als volgt. Artikel 3:194, lid 2, BW luidt als volgt: een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoot. Het hof heeft niet de overtuiging dat de vrouw de Volkswagen Polo opzettelijk aan de verdeling heeft willen onttrekken. De man kon weten dat de Renault Clio was ingeruild en de man had ook kunnen zien dat de vrouw in een Volkswagen Polo reed. Voorts was het ook zichtbaar dat een bedrag van € 17.449,99 van de bankrekening was afgeschreven. De omvang van dit bedrag doet dit ook opvallen. De grief treft derhalve doel. De Volkswagen Polo wordt toegedeeld aan de vrouw voor een waarde van € 17.449,99, onder verrekening van de helft van de waarde met de man.
Boot Quicksilver 635, type Walkabout
33. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de boot is gestolen. De boot is vervolgens aan de man toebedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde aan de vrouw.
34. In grief V stelt de vrouw dat de rechtbank met twee maten heeft gemeten, hetgeen een onbillijke verdeling tot gevolg heeft. De rechtbank had volgens de vrouw artikel 3:194 lid 2 BW dienen toe te passen, zodat de gehele waarde van de boot aan de vrouw moet worden verrekend.
35. De man stelt dat de rechtbank onterecht de boot aan hem heeft toebedeeld, nu rond de peildatum geen boot aanwezig was omdat deze is gestolen. Ook zijn er geen verzekeringspenningen ontvangen. In incidenteel appel voegt de man daaraan toe dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man de diefstal onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
In grief B van zijn incidenteel appel stelt de man dat hij anders dan de rechtbank heeft beslist, voldoende heeft aangetoond de boot is gestolen en dat hij niet de helft van de waarde aan de vrouw dient te vergoeden.
36. Het hof overweegt als volgt. Relevant is of de boot op de peildatum, zijnde 19 september 2011, nog tot de huwelijksgemeenschap behoorde. De man heeft gemotiveerd gesteld dat op de peildatum de boot gestolen was en niet meer tot de gemeenschap behoorde. Naar het oordeel van het hof rust op de vrouw de bewijslast om aan te tonen dat de boot op de peildatum tot de gemeenschap behoorde nu de man dit gemotiveerd heeft ontkend. Naar het oordeel van het hof is de vrouw hierin niet geslaagd. De incidentele grief van de man treft derhalve doel, hetgeen impliceert dat de toedeling van de boot aan de man onder verrekening van de waarde met de vrouw, dient te worden vernietigd.
37
.De rechtbank heeft de stelling van de man dat nog vier van de totaal vijftien gitaren bij de vrouw aanwezig zijn, aannemelijk geacht. Doordat de vrouw de waarde van de vier gitaren van totaal € 15.560,60 niet heeft weersproken, heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw deze waarde aan de man dient te vergoeden.
38. In grief III stelt de vrouw dat alle tot de gemeenschap van goederen behorende gitaren getaxeerd dienen te worden en dat de waarde bij helfte wordt gedeeld. Het betreft een aantal gitaren in bezit van de man en een aantal gitaren (350 V63, 660 Tom Petty, 230 Glen Frey, 381) waarvan de vrouw betwist deze in bezit te hebben.
39. De man stelt dat de Rickenbacker gitaren de volgende waarde vertegenwoordigen:
- 350 V63: € 3.701,39;
- 660 Tom Petty: € 3.761,89;
- 230 Glen Frey: €1.552,43;
- 381: € 6.544,89;
De man wenst een vergoeding van deze vier ontbrekende gitaren.
40. Het hof overweegt als volgt. Door de vrouw wordt ontkend dat zij in het bezit is van de gitaren. Op de man rust de bewijslast om aan te tonen dat op de peildatum de vrouw over de betreffende gitaren beschikte. Nu de man niet hierin is geslaagd, kan het hof niet vaststellen of op de peildatum de gitaren tot de gemeenschap behoorden, laat staan de waarde van de gitaren vaststellen. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd voor zover de vrouw ter zake de gitaren aan de man dient te voldoen de somma van € 15.560,60.
Vordering op de werkgever van de man
41. In grief VI stelt de vrouw dat de man nog over een bankrekening (met nummer [bankrekening A] ) beschikt waarop de ontslagvergoeding van de werkgever van € 60.000,- aan de man is uitbetaald. De man heeft deze bankrekening verzwegen. De vrouw heeft een aanspraak van 50 % van het hiervoor genoemde bedrag.
42. De man ontkent ten stelligste dat hij recht heeft op een vordering van zijn voormalige werkgever ter hoogte van € 60.000,-- uit hoofde van een arbeidsgeschil. De vrouw dient haar stelling te bewijzen. De man begrijpt niet hoe de vrouw aan dit bedrag komt. De man stelt dat hij van de werkgever tweemaal een bedrag heeft ontvangen op de gezamenlijk rekening van partijen en hij is van mening dat hij verder geen andere vergoedingen meer van zijn werkgever zal ontvangen.
43. Het hof overweegt als volgt. Door de man wordt ontkend dat hij op de peildatum – te weten 19 september 2011 – een vordering had op zijn werkgever van € 60.000,-. Nu de man dit vorderingsrecht ontkent, rust op de vrouw de bewijslast om aan te tonen dat dat vorderingsrecht ook daadwerkelijk bestond op de peildatum. Naar het oordeel van het hof is de vrouw hierin niet geslaagd. Zelfs het begin van bewijs heeft zij niet bijgebracht.
44. In geschil is tussen partijen of het stamrecht / de rechten voortvloeiend uit het stamrecht in de huwelijksgemeenschap vallen. De vrouw is hierop ingegaan in grief X en de man is hierop ingegaan in grief D.
45. De stamrechtovereenkomst is door de vrouw in het geding gebracht. In de preambule van de stamrechtovereenkomst is het navolgende bepaald: “
dat door de werkgever in het kader van de beëindiging van het dienstverband aan [de man] een bruto schadeloosstelling ter zake van in de toekomst te derven inkomsten is toegekend ten bedrage van f 600.000,- te verstrekken in de vorm van een recht op een periodieke uitkering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g van de Wet op de Loonbelasting 1964.”
In artikel 1 van de stamrechtovereenkomst is bepaald: “
het gehele door de werkgever in het kader van de beëindiging van het dienstverband van [de man] betaalde bedrag groot f 600.000,- wordt bestemd als premie voor periodieke uitkeringen. De periodieke uitkeringen zullen uiterlijk ingaan op 60-jarige leeftijd en eindigen bij het overlijden van [de man] ”.
46. De man is van mening dat de rechten voortvloeiende uit dit stamrecht aan hem verknocht zijn en hij verwijst voor zijn argumenten naar zijn nummers 37 tot en met 40 van zijn verweerschrift, tevens incidenteel appel. De man verwijst onder meer naar een uitspraak van de Hoge Raad van 17 oktober 2008, LJN BE9080. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw heeft in punt 58 gesteld dat het negatieve eigen vermogen niet in mindering dient te worden gebracht op de oorspronkelijke waarde van stamrecht en pensioenvoorziening.
47. Het hof overweegt als volgt. Of er sprake is van verknochtheid is afhankelijk van de aard van het goed naar maatschappelijke normen bezien. Naar maatschappelijke normen bezien behoren uitkeringen uit hoofde van een stamrecht die plaats hebben na de ontbinding van het huwelijk, zijnde 19 september 2011, aangemerkt te worden als verknocht indien de uitkering betrekking heeft op nadien gederfde of te derven arbeidsinkomsten. Ter zitting hebben partijen verklaard dat partijen in de huwelijkse periode de stamrechtuitkering niet behoeften te gebruiken aangezien de man over voldoende arbeidsinkomsten beschikte. Indien in de huwelijkse periode stamrechtuitkeringen zouden zijn verricht, zouden deze naar het oordeel van het hof conform de vaste rechtspraak van de Hoge Raad in de huwelijksgemeenschap vallen. Nu tussen partijen vaststaat dat in de huwelijkse periode geen uitkering heeft plaatsgevonden en uit de stamrechtovereenkomst evident voortvloeit dat het stamrecht betrekking heeft op suppletie van arbeidsinkomen, is het hof van oordeel dat de rechten voortvloeiende uit de stamrechtovereenkomst aan de man verknocht zijn. Naar het oordeel van het hof treft de grief van de man doel voor zover hij ingevolge de bestreden beschikking enig bedrag aan de vrouw dient uit te keren met betrekking tot het stamrecht. Tot slot merkt het hof nog op dat indien een voorziening in de B.V. niet is gedekt, daarmee wel rekening dient te worden gehouden, hetgeen impliceert dat het hof de stelling van de vrouw zoals verwoord onder punt 58, verwerpt.
Aandelen in [onderneming A]
48. Voor zover het hof kan oordelen is de waarde van de aandelen in [onderneming A] tussen partijen niet in geschil. De rechtbank heeft aan de aandelen [onderneming A] geen waarde toegekend, hetgeen het hof juist voorkomt aangezien aandelen geen negatieve waarde kunnen hebben.
49. De rechtbank heeft van het stamrecht en de pensioenvoorziening rekening gehouden met de daarover verschuldigde belastingclaim van 52%. Totaal heeft de rechtbank een netto bedrag van € 78.197,-- aan de vrouw toegekend ter zake de stamrecht- en pensioenvoorziening.
50. Uit grief XI volgt dat de vrouw van mening is dat de rechtbank geen rekening had moeten houden met de verschuldigde belastingclaim. Volgens de vrouw heeft de rechtbank miskend dat er alternatieve regelingen mogelijk zijn waardoor wordt voorkomen dat onmiddellijk belasting wordt afgedragen. Bovendien dient de vrouw over het bruto bedrag te beschikken en niet over het netto bedrag zoals de rechtbank heeft bepaald, aangezien de vrouw degene is die daarvoor zal worden aangeslagen.
51. De man stelt dat de rechtbank juist heeft beslist dat belasting verschuldigd is omdat dit een van de voorwaarden is die de Belastingdienst heeft gesteld bij een stamrecht B.V. Alternatieven zijn niet voorhanden, omdat [onderneming A] niet over voldoende liquiditeiten beschikt.
52. Het hof overweegt als volgt. Nu het hof heeft geoordeeld dat het stamrecht volledig aan de man verknocht is, is de belastingclaim met betrekking tot het stamrecht niet meer relevant. Wel is relevant de belastingclaim met betrekking tot de pensioenvoorziening. Indien de man in het kader van de pensioenverevening een bedrag betaalt aan de vrouw, is dit bedrag bij de man fiscaal aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek en bij de vrouw is deze ontvangst belast. Dit is niet door de rechtbank, maar eveneens niet door partijen onderkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man aan de vrouw een bedrag dient te voldoen, hetgeen direct leidt tot een belastingheffing aan de zijde van de vrouw. Uit de bestreden beschikking volgt dat de waarde van de pensioenvoorziening bedraagt € 21.013,-. Dit bedrag is als zodanig niet in geschil. Het hof gaat ervan uit dat beide partijen gelijk gerechtigd zijn tot de helft, hetgeen impliceert dat de vrouw recht heeft op € 10.506,50. In het kader van de verevening van dit pensioenrecht acht het hof het redelijk en billijk dat de man aan de vrouw een bedrag betaalt van € 10.506,50. De man kan dit bedrag fiscaal aftrekken en dit bedrag is bij de vrouw belast, tenzij zij hiervoor een voorziening treft. Het hof zal derhalve de man veroordelen om ter zake pensioen aan de vrouw te voldoen de somma van € 10.506,50. De hoogte van de belastingclaim is derhalve niet meer relevant.
Betalingen van de man gedaan na de echtscheiding
53. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot vergoeding van de helft (€ 7.622,10) van de door hem na de echtscheiding ten behoeve van de vrouw gemaakte kosten, toegewezen omdat de vrouw deze niet gemotiveerd heeft weersproken.
54. De vrouw stelt in grief VII dat zij bereid is om de helft van de waterschapslasten te betalen, namelijk € 544,61. De boete dient echter voor rekening van de man te blijven. De vrouw stelt dat de OZB voor rekening van de man komt, nu met deze kosten in de berekening van de partneralimentatie rekening is gehouden. Daarnaast stelt de vrouw dat het in productie 11 overgelegde overzicht van kosten (totaal € 15.244,--) ook geheel voor rekening van de man komen, omdat deze kosten betrekking hebben op de onderneming van de man en de hierin opgenomen kosten van de reparatie van de Kuifje prenten, ook al separaat door de man zijn gevorderd, maar door de rechtbank zijn afgewezen.
55. De man verwijst voor de onderbouwing van de vorderingsrechten naar de bestreden beschikking, pagina 17 onder het kopje vergoedingsrechten. De man stelt wel dat de OZB dient te worden gecorrigeerd met € 56,65 omdat hij dit bedrag heeft terugontvangen. Bij de bepaling van partneralimentatie is geen rekening gehouden met het bedrag van de OZB, aldus de man.
In grief K van het incidenteel appel stelt de man dat door de rechtbank terecht is overwogen dat door de vrouw de betalingen vergoed dienen te worden aan de man, maar is door de rechtbank verzuimd om de door de man van de vrouw gevorderde bedragen ook volledig mee te nemen in het dictum van de beschikking.
56. Het hof overweegt als volgt. Door de ontbinding van de huwelijksgemeenschap ontstaat een zogenaamde gestolde gemeenschap. Op basis van artikel 3:172 BW dienen deelgenoten ieder de lasten te dragen van de ontbonden gemeenschap. Indien een van de deelgenoten meer dan 50 % van een last van de gemeenschap heeft voldaan, ontstaat van rechtswege een vordering op de andere deelgenoot. In het onderhavige geval is de gemeenschap na vijf jaar nog niet verdeeld en de lasten van deze onverdeelde gemeenschap zijn tot op het moment van deze beschikking door het hof dus niet in kaart te brengen. Nu het hof de regresvordering van de ene partij op de andere partij vanwege de doorlopende wisseling van de bedragen niet kan vaststellen, zal het hof de vorderingen van partijen ter zake betalingen na datum ontbinding afwijzen. Het hof is van oordeel dat een dergelijke regresvordering niet past binnen een echtsscheidingsprocedure, aangezien de procedure daarmee nodeloos wordt vertraagd. Het vorenstaande impliceert dat de bestreden beschikking van de rechtbank ter zake de betaling van € 7.622,10 dient te worden vernietigd.
Declaraties / kosten American Express card
57
.De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een vergoeding van onkostenvergoedingen van de man, afgewezen.
58. In grief VII stelt de vrouw dat de zakelijke uitgaven die door de man werden gedaan in 2009 en 2010, privé werden voorgeschoten. Een deel van het bedrag, namelijk totaal € 27.043,74 is niet op rekening ontvangen, maar, zo stelt de vrouw, aan de man in privé betaald. De vrouw vordert daarom nog de helft van dit bedrag.
59. De man stelt dat alle onkostendeclaraties door de man zijn ingediend en door de werkgever zijn vergoed.
60. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet bewezen dat op het moment van de ontbinding de man enige vordering had op zijn werkgever met betrekking tot kosten American Express card. De grief treft geen doel.
Belastingen (teruggaven en betalingen)
61. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 8.507,- dient te voldoen wegens de betaling van belastingaanslagen.
62. De vrouw stelt in grief IX dat de man heeft verzuimd de volledige aanslagen van de Belastingdienst over te leggen, zodat onvoldoende informatie beschikbaar is. De vorderingen van de man dienen dan ook te worden afgewezen.
63. De man is van mening dat hij nog een bedrag van totaal € 10.946,- van de vrouw te vorderen heeft vanwege belastingaanslagen. Het hof verwijst naar punt 34 van het verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, van de man.
In incidenteel appel vult de man hierbij in grief J aan dat de rechtbank ten onrechte de vrouw heeft veroordeeld een bedrag van € 8.507,- te betalen, nu dit € 10.946,- dient te zijn.
64. De vrouw verweert zich en stelt dat de man € 598,- aan haar dient te betalen.
65. Het hof overweegt als volgt. Indien de man na datum van de ontbinding meer heeft bijgedragen aan de betaling van een gemeenschapsschuld , zijnde belastingschulden over de huwelijkse periode, dan de helft heeft hij een regresvordering op de vrouw. Op basis van de door partijen geproduceerde stukken kan het hof op dit moment niet vaststellen of de man uit privémiddelen de belastingschulden heeft betaald. De verwijzing van de man naar productie 7 in zijn verweerschrift acht het hof onvoldoende om te kunnen vaststellen of de man de belastingen daadwerkelijk uit privémiddelen heeft betaald. De grief van de vrouw treft derhalve doel, hetgeen impliceert dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd voor zover de vrouw aan de man dient te voldoen de somma van € 8.507,-. Indien aan de vrouw na de peildatum een belastingteruggave is ontvangen die betrekking heeft op de huwelijkse periode, dient deze teruggave in de verdeling te worden betrokken.
Rekening-courantschuld [onderneming A]
66. De rechtbank heeft bepaald dat als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap 19 september 2011 geldt. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de rekening-courant verhouding hoofdzakelijk is ontstaan doordat de nog door de man aan de B.V. te betalen huurpenningen ten laste van de rekening-courant zijn gebracht. De rechtbank heeft bepaald dat partijen de schuld ieder voor de helft (€ 47.207,--) op zich moeten nemen en als eigen schuld dienen te voldoen.
67. De vrouw stelt in grief XII zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de rekening courant schuld is ontstaan als gevolg van de omstandigheid dat de man de betalen huurpenningen voor zijn appartement ten laste van de rekening-courant liet komen. Ook andere betalingen zijn verricht die in principe voor rekening van de man in privé zouden moeten komen. De vrouw is van mening dat de man opzettelijk de schuld in rekening-courant heeft laten oplopen om, met het oog op de echtscheiding, de waarde van de onderneming te verminderen. De schuld is dan ook sinds het uiteengaan van partijen met ruim € 60.000,- gestegen.
68. In grief XIII stelt de vrouw dat zij niet de helft van de rekening-courantschuld op zich dient te nemen. De man heeft verwijtbaar gehandeld als DGA en dient persoonlijk aansprakelijk te worden gesteld. Daarenboven draait de vrouw door de beslissing van de rechtbank ten onrechte op voor zowel het negatief eigen vermogen van de BV, als de helft van de schuld in rekening courant. Tevens is het onredelijk dat de helft van de woonlasten van de man voor rekening van de vrouw komt, terwijl hiermee bij de berekening van partneralimentatie in ogenschouw is genomen.
69. De man stelt dat de rekening courant schuld niet is uitgezonderd van de gemeenschap van goederen waarin partijen zijn gehuwd. Het betreft naar de mening van de man een schuld waarvoor ook de vrouw draagplichtig is, wat door de rechtbank ook terecht is bepaald.
70. In incidenteel appel stelt de man in grief E dat door de rechtbank zonder goede motivering voorbij is gegaan aan de wens van de man om de rekening courant schuld geheel voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen de helft van het negatieve saldo.
71. Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is de omvang van de rekening-courantschuld op de peildatum. De hoofdregel van artikel 1:100 BW is dat beide partijen gelijk draagplichtig zijn met betrekking tot schulden van de huwelijksgemeenschap. De schuld van de man aan de B.V. is een gemeenschapsschuld , wat de B.V. betreft, heeft die een vordering op de man. Bij de waardering van de aandelen is deze vordering relevant. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen zeer bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan in redelijkheid kan worden geoordeeld dat de man uitsluitend draagplichtig is met betrekking tot de schuld uit hoofde van de rekening-courant. Het feit dat de rekening-courantschuld na het feitelijk uit elkaar gaan van partijen oploopt, kan een gevolg zijn van het feit dat twee afzonderlijke huishoudens moeten worden gefinancierd. Dit is in de visie van het hof als zodanig geen uitzonderlijke omstandigheid. Ook de man moest wonen en de verschuldigde woonkosten zijnde huur, zijn ook in de periode dat partijen feitelijk uit elkaar zijn, maar nog niet gescheiden, aan te merken als gewone kosten. Het hof is niet gebleken dat de man de rekening-courantschuld nodeloos heeft laten oplopen. Naar het oordeel van het hof treft derhalve de grief van de vrouw geen doel.
72. Ter zake de incidentele grief van de man is het hof van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn om te bepalen dat alleen de man draagplichtig is met betrekking tot de rekening-courantschuld, onder gehoudenheid van de vrouw dat zij de helft van de rekening-courantschuld aan de man betaalt. Op basis van artikel 1:102 BW (oud) is de vrouw door de ontbinding van de gemeenschap eveneens aansprakelijk jegens de B.V.
73. De man stelt in incidenteel appel in grief C dat ten onrechte door de rechtbank is bepaald dat de man de notariskosten van de overdracht van de echtelijke woning en van de overdracht van de aandelen in [onderneming A] dient te voldoen.
74. Het hof overweegt als volgt. Nu in het kader van de verdeling zal worden overgegaan tot verkoop van de echtelijke woning, komen de kosten van de notaris voor rekening van de koper. Voor zover de verkopers notariskosten hebben (doorhaling hypothecaire inschrijving enz.) valt niet in te zien, waarom die uitsluitend door een deelgenoot zouden moeten worden gedragen. De bestreden beschikking dient derhalve ook op dit punt te worden vernietigd.
75. Het hof is van oordeel dat de kosten van de notariële overdracht van de aandelen in [onderneming A] dienen worden aangemerkt als boedelkosten en gelijkelijk door partijen dienen te worden gedragen. In zoverre dient de bestreden beschikking te worden vernietigd.
Buitensporige onttrekkingen aan het vermogen door de vrouw / saldi bankrekeningen
76. De man stelt in incidenteel appel in grief F dat door hem voldoende aannemelijk is gemaakt dat de vrouw buitensporige onttrekkingen heeft gedaan aan het vermogen die volledig ten goede aan haar zijn gekomen. Door de vrouw is onvoldoende betwist dat aan haar nog een bedrag toekomt van € 165.000,- vanwege de verdeling van de rekeningen, aldus de man.
77. De vrouw betwist deze vordering. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat zij niet een bedrag van € 330.000,- onder zich heeft.
78. Het hof overweegt als volgt. Partijen hoeven in de huwelijkse periode over en weer geen rekening en verantwoording af te leggen over de wijze waarop zij in financiële zin hebben gehandeld. Dit brengt de aard van de huwelijkse relatie met zich mede. Ter zitting is de problematiek van artikel 1:164 BW aan de orde geweest alsmede artikel 3:194 lid 2 BW. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de vrouw in de periode van een half jaar voorafgaande aan de echtscheiding de gemeenschap opzettelijk heeft benadeeld, noch heeft het hof kunnen vaststellen dat de vrouw een bedrag van € 330.000,- op de peildatum buiten de verdeling heeft willen houden. Ook hier geldt dat de man dient te bewijzen dat de vrouw op de peildatum over een bedrag van € 330.000,- beschikte naast de banksaldi zoals verwoord in de bestreden beschikking. Naar het oordeel van het hof is de man hierin niet geslaagd. Mocht achteraf komen vast te staan dat de vrouw desondanks over het bedrag van € 330.000,- buiten de verdeling heeft gehouden, dan is de sanctie hierop dat zij haar aandeel in dat bedrag aan de man heeft verbeurd. De grief van de man treft geen doel.
Subsidiaire verzoek van de man
79. De man stelt in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte het subsidiaire verzoek van de man heeft afgewezen als zijnde tardief. De rechtbank heeft er geen rekening mee gehouden dat hij vanaf mei 2012 kampt met een
burn outen mitsdien noch verstandelijk noch fysiek in staat was om zich eerder door de van de vrouw ontvangen stukken heen te worstelen en zich daarover een goed beeld te vormen.
80. De vrouw verweert zich hiertegen en stelt dat het een tactiek van de man is om op het laatste moment stukken in te leveren, zodat de vrouw weinig tijd heeft om deze door te nemen.
81. Het hof overweegt als volgt. Nu de man aan deze grief in zijn petitum geen consequentie heeft verbonden, zal het hof hier verder niet op ingaan.
Herstelkosten Kuifje & Bauhaus lampje
82. De man stelt in grief A van het incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schade aan de Kuifje zeefdrukken en het Bauhaus lampje door de vrouw teweeg is gebracht. De man is van mening dat de vrouw de door hem gemaakte herstelkosten van de Kuifje Zeefdrukken en het Bauhaus lampje van € 2.103.35 dient te vergoeden.
83. De vrouw weerspreekt deze vordering en ontkent dat zij de schade heeft veroorzaakt. Bovendien heeft de man voldoende gelegenheid gehad om deze spullen mee te verhuizen, aldus de vrouw. Ook de hoogte van de herstelkosten betwist de vrouw.
84. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de beschadigingen aan de Kuifje zeefdrukken en het Bauhaus lampje zijn veroorzaakt door de vrouw. Voorts is het hof van oordeel dat dit verzoek van de man een vordering uit onrechtmatige daad betreft, die niet als nevenvoorziening kan worden aangemerkt en niet in een echtscheidingsprocedure thuishoort.
De kosten van de deskundige
85. De kosten van de deskundige moeten naar het oordeel van het hof gelijk door partijen worden gedragen. Het hof stelt de kosten van de deskundige vast conform haar declaratie. Gezien de aard en de omvang van de werkzaamheden acht het hof de kosten van de deskundige reëel. De kosten zijn met name veroorzaakt door de wijze waarop partijen met elkaar omgaan en met elkaar procederen.
86. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
87. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover:
aan de man is toegedeeld de boot Quicksilver 635, type Walkabout;
aan de vrouw is toegedeeld de echtelijke woning;
bepaald is dat de man de notariskosten dient te voldoen ter zake van de overdracht van de echtelijke woning en van de aandelen [onderneming A] ;
de vrouw ter zake toedeling van de woning aan de man moet voldoen de somma van € 362.500,-;
de vrouw ten titel waarde gitaren aan de man dient te voldoen de somma van € 15.560,60;
de vrouw ten titel toedeling Volkswagen Polo aan de man dient te voldoen de somma van € 17.000,-;
de vrouw aan de man moet betalen de somma van € 7.622,10 met betrekking betalingen door de man na echtscheiding;
de vrouw aan de man moet betalen de somma van € 8.507,- met betrekking tot door de man betaalde belastingen;
de man aan de vrouw dient te betalen de somma van € 6.250,- ter zake de toedeling van de boot Quicksilver 635, type Walkabout;
de man ter zake stamrecht en pensioenvoorziening aan de vrouw dient te betalen de somma van € 78.197,-;
daarin de afgifte is bevolen van de goederen van de door de man overgelegde lijst, tenzij partijen daarover overeenstemming hebben bereikt en tenzij die goederen reeds zijn afgegeven;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de verdeling van de echtelijke woning vast aldus dat partijen met bekwame spoed over gaan tot verkoop van de voormalige echtelijke woning gelegen te [adres woning A] ;
bepaalt dat de verkoopopbrengst na aftrek van de verkoopkosten gelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
stelt de verdeling van de inboedelgoederen als volgt vast: dat ieder onder zich houdt hetgeen hij in zijn bezit heeft, zonder nadere verrekening;
veroordeelt de vrouw om aan de man te voldoen de helft van de waarde van de Volkswagen Polo, zijnde € 8.500,-;
verklaart voor recht dat de rechten voortvloeiende uit het stamrecht van de man jegens [onderneming A] aan hem verknocht zijn;
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen de somma van € 10.506,50 ter zake de pensioenvoorziening zoals verwoord in rechtsoverweging 52;
bepaalt dat beide partijen gelijk draagplichtig zijn met betrekking tot de notariskosten ter zake de levering de echtelijke woning en van de aandelen in [onderneming A] ;
bepaalt dat beide partijen gelijk draagplichtig zijn met betrekking tot de (eigenaars)lasten van de voormalige echtelijke woning vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk;
veroordeelt de vrouw om vanaf 1 jaar na de datum van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap tot aan datum van de verkoop van de echtelijke woning aan de man een gebruiksvergoeding te betalen, te berekenen over de helft van de overwaarde van de echtelijke woning en uitgaande van een percentage van 2,5 %;
bepaalt dat beide partijen de kosten van de deskundige, zijnde € 5.131,05, bij helfte dienen te betalen;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd;
stelt de schadeloosstelling van de deskundige vast op een bedrag van € 5.131,05 (inclusief BTW);
verstaat dat de man zijn aandeel in de kosten van het deskundigenbericht van € 2.565,53 rechtstreeks aan de deskundige heeft voldaan;
verstaat dat de vrouw haar aandeel in de kosten van het deskundigenbericht van € 2.565,53 moet betalen en dat zij hiertoe separaat een factuur met betaalinstructies van het LDCR zal ontvangen;
veroordeelt de vrouw tot betaling van voornoemde factuur binnen veertien dagen na ontvangst van deze factuur;
gelast de griffier van dit hof het saldo van de schadeloosstelling van de deskundige, zijnde € 2.565,53, over te maken naar rekeningnummer [nummer] ten name van Verhees Notarissen N.V. onder vermelding van referentienummer [nummer] en factuurnummer [nummer] ;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking wordt verstrekt aan de deskundige;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 september 2015.