In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarigen, [kind I] en [kind II], geboren op [geboortedatum] 2009. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M. Putters-van Veen, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. J.P. Snoek, zich verzette tegen deze wijziging. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.
Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen, gedateerd 3 april 2013, 15 januari 2014 en 22 april 2015, al diverse beslissingen genomen over de zorgregeling en het onderzoek naar de opvoedmogelijkheden van beide ouders. De moeder heeft een uitgebreide zorgregeling voorgesteld, terwijl de vader een meer traditionele zorgregeling voorstelde. Het hof heeft vastgesteld dat beide ouders in staat zijn om de kinderen een veilig thuis te bieden, maar dat de huidige co-ouderschapsregeling niet in het belang van de kinderen is.
Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder zal zijn, met ingang van 21 oktober 2015. Tevens verleent het hof de moeder vervangende toestemming om de kinderen in te schrijven op een nieuwe basisschool. De zorgregeling is zodanig vastgesteld dat de kinderen per vier weken drie weekenden bij de vader verblijven, en dat zij tijdens vakanties en studiedagen ook bij de vader zijn. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank ten aanzien van de vakantieregeling vernietigd.