ECLI:NL:GHDHA:2015:3884

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
200.117.298/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Obbink-Reijngoud
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarigen, [kind I] en [kind II], geboren op [geboortedatum] 2009. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M. Putters-van Veen, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. J.P. Snoek, zich verzette tegen deze wijziging. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.

Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen, gedateerd 3 april 2013, 15 januari 2014 en 22 april 2015, al diverse beslissingen genomen over de zorgregeling en het onderzoek naar de opvoedmogelijkheden van beide ouders. De moeder heeft een uitgebreide zorgregeling voorgesteld, terwijl de vader een meer traditionele zorgregeling voorstelde. Het hof heeft vastgesteld dat beide ouders in staat zijn om de kinderen een veilig thuis te bieden, maar dat de huidige co-ouderschapsregeling niet in het belang van de kinderen is.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder zal zijn, met ingang van 21 oktober 2015. Tevens verleent het hof de moeder vervangende toestemming om de kinderen in te schrijven op een nieuwe basisschool. De zorgregeling is zodanig vastgesteld dat de kinderen per vier weken drie weekenden bij de vader verblijven, en dat zij tijdens vakanties en studiedagen ook bij de vader zijn. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank ten aanzien van de vakantieregeling vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 30 september 2015
Zaaknummer : 200.117.298/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-7878, FA RK 12-8066 en FA RK 12-8103
Zaaknummers rechtbank : 98248, 98625 en 98698
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M. Putters-van Veen te Gorinchem,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.P. Snoek te Utrecht.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Op 3 april 2013, 15 januari 2014 en 22 april 2015 heeft het hof een tussenbeschikking gewezen, waarnaar het hof verwijst voor het verloop van het geding en waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Bij de tussenbeschikking van 3 april 2013 is de bestreden beschikking vernietigd ten aanzien van de doordeweekse zorgregeling en bepaald dat de minderjarigen voorlopig iedere woensdag uit school tot vrijdagmiddag 17.30 uur bij de vader verblijven, waarbij de vader de minderjarigen uit school ophaalt en hij de minderjarigen op vrijdag (als hij hen niet aansluitend het weekend heeft) naar de moeder brengt. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is de raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag bij wie van partijen de minderjarigen, gelet op hun belangen, hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben en welke zorgregeling in het belang van de minderjarigen is. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de tussenbeschikking van 15 januari 2014 is een deskundigenonderzoek gelast waarvan de vragen zien op onderzoek naar en het bevorderen van de mogelijkheden van partijen om met een groeiend vertrouwen in zichzelf en elkaar als ouders te leren omgaan met elkaar na hun relatie, op afstand, en op die wijze een verantwoord contact tussen de vader dan wel de moeder en de minderjarigen mogelijk te maken. Tot deskundige is benoemd de heer drs. D. Pront. Daarbij is bepaald dat beide partijen een voorschot van € 2.250,- dienen te voldoen ter dekking van de kosten van het deskundigenonderzoek. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Op 6 maart 2015 is bij het hof het deskundigenrapport van drs. D. Pront ingekomen.
Bij beschikking van 22 april 2015 zijn de kosten van de deskundige vastgesteld op € 4.500,- (inclusief omzetbelasting) en is de griffier van dit hof gelast dit bedrag aan de deskundige te betalen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 24 april 2015 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
  • op 20 augustus 2015 een brief van 19 augustus 2015 met als bijlage een V-formulier van 19 augustus 2015 met bijlagen;
  • op 24 augustus 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
  • op 27 augustus 2015 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum;
van de zijde van de vader:
  • op 23 april 2015 een faxbericht van diezelfde met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
  • op 26 augustus 2015 een V-formulier van diezelfde datum.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 2 september 2015 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [medewerkster raad] namens de raad.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Het hof handhaaft al hetgeen is overwogen en beslist in zijn eerdere beschikkingen.
2. De moeder handhaaft haar verzoeken.
3. De vader handhaaft zijn verweren.
4. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat beide ouders in staat zijn om de minderjarigen een veilig thuis te bieden en hen op verantwoorde wijze te verzorgen en op te voeden. Door de fysieke afstand tussen de woonplaatsen van de ouders en doordat zij noch gezamenlijk, noch onder begeleiding van diverse (forensische) mediators in staat zijn gebleken om het vertrouwen over en weer in zodanige mate te herstellen dat zij zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent (de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van) de minderjarigen, is de huidige co-ouderschapsregeling echter niet in het belang van de minderjarigen. Het hof zal de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bepalen bij de moeder. Bij de belangenafweging die het hof heeft gemaakt – en waarbij het hof onder meer heeft meegewogen dat de minderjarigen al enige jaren in [woonplaats vader] naar school gaan en het op school goed doen, alsmede dat zij in het gezin van de vader opgroeien met hun halfbroertje(s) en –zusje(s) – is de bereidheid van de moeder om de vader een ruime rol te laten behouden in het leven van de minderjarigen na wijziging van de hoofdverblijfplaats, van doorslaggevende betekenis geweest. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de moeder een uitgebreide zorgregeling voorstaat, die naar het oordeel van het hof recht doet aan de goede band die de minderjarigen met beide ouders hebben en de grote mate waarin beide ouders thans zijn betrokken bij de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De vader, daarentegen, staat een ‘klassieke zorgregeling’ voor, inhoudende dat de minderjarigen om de week een weekend bij de moeder verblijven. Deze zorgregeling doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de rol die de moeder tot op heden in het leven van de minderjarigen heeft vervuld. Het hof neemt voorts in aanmerking dat onder de door de moeder voorgestelde zorgregeling de minderjarigen in staat zullen zijn ook in het gezin van de vader veel tijd door te brengen en een betekenisvolle relatie te behouden met hun halfbroertje(s) en –zusje(s). Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de minderjarigen in de woonplaatsen van beide ouders een sociaal netwerk hebben. Het hof zal daarbij bepalen dat de ingangsdatum voor de wijziging van de hoofdverblijfplaats halverwege de herfstvakantie zal zijn, zodat de ouders de gelegenheid hebben om de verhuizing voor te bereiden en de minderjarigen de kans hebben afscheid te nemen op hun huidige school en tot rust te komen voordat zij starten op hun nieuwe school.
5. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof naast de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder tevens vervangende toestemming aan de moeder zal verlenen om de minderjarigen in te schrijven op [basisschool B] te [woonplaats moeder] en uit te schrijven van [basisschool A] te [woonplaats vader] . Voorts zal het hof in het kader van de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken bepalen dat de minderjarigen per vier weken drie weekeinden van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader zullen zijn, alsmede de gehele voorjaarsvakantie, de gehele herfstvakantie, alle studiedagen en de helft van de overige vakanties en feestdagen, en dat zij in het weekeinde dat zij niet bij de vader doorbrengen, wel in [woonplaats vader] zullen sporten. Daarbij zal het hof bepalen dat de moeder de minderjarigen op vrijdag vanuit school naar de vader brengt en de vader de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt.
6. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [kind I] en [kind II] , beiden geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , met ingang van 21 oktober 2015 bij de moeder zal zijn;
verleent de moeder toestemming – die de toestemming van de vader vervangt – om voornoemde minderjarigen [kind I] en [kind II] in te schrijven op [basisschool B] te [woonplaats moeder] en hen uit te schrijven van [basisschool A] te [woonplaats vader] ;
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de vakantieregeling en wijzigt de beschikking van 3 april 2013 van dit hof ten aanzien van de voorlopige zorgregeling en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen betreffende meergenoemde minderjarigen [kind I] en [kind II] met ingang van 21 oktober 2015 als volgt:
  • de minderjarigen verblijven per vier weken drie weekeinden bij de vader, waarbij de moeder hen op vrijdagmiddag vanuit school naar de vader brengt en de vader hen op maandagochtend naar school brengt;
  • de moeder draagt ervoor zorg dat de minderjarigen in het weekeinde dat zij niet bij de vader verblijven, wel in [woonplaats vader] kunnen sporten;
  • de minderjarigen verblijven alle studiedagen, de gehele voorjaarsvakantie en de gehele herfstvakantie bij de vader;
  • de minderjarigen verblijven de helft van de alle overige vakanties en feestdagen bij de vader, door partijen in onderling overleg af te stemmen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Obbink-Reijngoud en Willems, bijgestaan door mr. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2015.