BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de teruggeleiding van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 19 december 2014 en van 26 januari 2015 te vernietigen, en opnieuw beschikkende, een (spoed)raadsonderzoek te gelasten en het verzoek van de vader tot onmiddellijke terugkeer van de minderjarige, althans de terugkeer van de minderjarige voor een door de rechtbank te bepalen datum, te bevelen, met dien verstande dat de minderjarige met de benodigde reisdocumenten op een door de rechtbank te bepalen datum aan de vader wordt afgegeven zodat hij de minderjarige mee terug kan nemen naar België, af te wijzen. Kosten rechtens.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof in incidenteel appel, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vader de beschikking van 26 januari 2015 te bekrachtigen voor zover hij daartegen geen grieven heeft gericht, en opnieuw beschikkende:
de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door het hof te bepalen datum, te bevelen, met dien verstande dat de minderjarige met de benodigde reisdocumenten op een door het hof te bepalen datum aan de vader wordt afgegeven, zodat hij de minderjarige mee terug kan nemen naar België;
de moeder te veroordelen tot betaling van de komsten aan de vader als bedoeld in artikel 26 lid 2 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van 25 oktober 1980, Trb. 1987,139 (hierna: HKOV) en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet.
4. De moeder verzoekt in haar verweerschrift in incidenteel appel, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn tweede incidentele grief, dan wel hem deze te ontzeggen, dan wel het verzoek van de vader in incidenteel appel onder grief 2 af te wijzen.
5. De moeder voert het volgende aan. Bij terugkeer naar België zal de minderjarige in een situatie komen waarin zijn geestelijke en lichamelijke belangen worden geschaad, omdat:
- hij op 11 september 2014 een zeer traumatische ervaring heeft opgedaan waardoor hij grote angst voor de vader heeft opgelopen, en bang is voor gewelddadigheden van zijn vader tegen hem gericht en angst heeft dat de vader hem voor altijd zal weghouden van de moeder; de minderjarige heeft ieder vertrouwen in de vader volledig verloren;
- de vader in tegenstelling tot hetgeen hij heeft toegezegd ter regiezitting op 19 december 2014, nog steeds contact heeft met de heer [X] en niet gegarandeerd is dat de minderjarige niet meer in aanraking zal komen met laatstgenoemde;
- de minderjarige afhankelijk is van de moeder en hij in een ondraaglijke toestand zal komen te verkeren indien de moeder niet mee terug kan keren naar België, hij geen of slechts beperkt contact kan onderhouden met de moeder en de moeder zijn lichamelijke en geestelijke belangen niet langer kan beschermen;
- de minderjarige inmiddels in Nederland hulpverlening voorhanden heeft bij hulpverleners in wie hij vertrouwen heeft en het nog maar de vraag is of er in België een gelijksoortige hulpverlening voorhanden is.
6. De moeder acht de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de mate van rijpheid van de minderjarige in het kader van zijn verzet tegen terugkeer naar België onbegrijpelijk in het licht van de verslagen van gesprekken die professionals hebben gevoerd met de minderjarige buiten haar aanwezigheid. Uit die verslagen blijkt dat de minderjarige wel degelijk een mate van rijpheid heeft die meebrengt dat met zijn mening rekening dient te worden gehouden. Daarnaast hebben de hulpverleners niet de indruk dat de mening van de minderjarige is ingegeven door de moeder. Voorts stelt de moeder niet te kunnen terugkeren naar België omdat zij daar levensgevaar loopt in verband met de nabijheid van de heer [X] (tegen wie in Nederland, maar niet in België een strafrechtelijk contactverbod is uitgevaardigd), het feit dat zij zal worden gescheiden van haar kinderen in verband met de in België uitstaande aanhoudingsbevelen en het feit dat zij in België geen huisvesting en /of inkomen meer heeft. Verder is de moeder van mening dat het verzoek van de vader tot afgifte van de minderjarige aan hem, niet in een procedure zoals de onderhavige thuishoort, nu dit geen procedure betreft met betrekking tot de verblijfplaats van de minderjarige. Voorts dient de moeder, indien een teruggeleiding aan de orde is, eerst de kans te krijgen de oude situatie te herstellen in die zin dat zij zelf met de minderjarige terugkeert naar België, zonder dat direct de afgifte van de minderjarige aan de vader wordt gelast. Bij de minderjarige is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel degelijk sprake van verzet in de zin van artikel 13 lid 2 HKOV. De moeder bestrijdt de overweging van de rechtbank, dat de minderjarige niet een zodanige mate van rijpheid heeft dat met zijn mening rekening moet worden gehouden. Ten slotte stelt de moeder dat in vergelijkbare zaken, waarin de minderjarige jonger is dan twaalf jaar en een van de ouders stelt dat er gedurende een langere tijd uitsluitend contact is geweest met een van de ouders waardoor de rechtbank een loyaliteitsconflict veronderstelt, de rechtbank telkens aanleiding heeft gezien om een (spoed)raadsonderzoek te gelasten. Ook in de onderhavige zaak dient een dergelijk onderzoek te worden gelast.
7. De vader verweert zich daartegen als volgt. Hij betwist dat de minderjarige bij terugkeer naar België in zijn geestelijke en lichamelijke belangen zal worden geschaad. De vader erkent dat het incident op 11 september 2014, zij het minder angstwekkend dan door de moeder omschreven, een verkeerde beslissing van zijn kant is geweest. Hij betwist nog contact te hebben met de heer [X]. Voorts betwist de vader dat de minderjarige, bij terugkeer naar België, geen contact meer zal hebben met de moeder. De vader zal het contact tussen de minderjarige en de moeder op geen enkele manier in de weg staan. De vader acht bovendien de kans klein dat de moeder bij terugkeer naar België zal worden aangehouden. Uit de door haar overgelegde producties blijkt dat zij “geseind” staat omdat de politie haar wil horen. Indien men haar in België zou willen aanhouden, kan men dat ook in Nederland doen op grond van een Europees aanhoudingsbevel. De heer [X] mag niet meer in de woning van de moeder komen en zal zo nodig met behulp van de sterke arm worden uitgezet, zodat geen sprake is van levensgevaar voor de moeder. Ook kan de minderjarige in België de nodige hulpverlening krijgen. Ten aanzien van het gestelde verzet van de minderjarige tegen terugkeer naar België is de vader van mening dat de minderjarige niet een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening moet worden gehouden. De minderjarige is 9 jaar oud en nog erg beïnvloedbaar. De vader acht het dan ook aannemelijk dat de minderjarige de mening van zijn moeder overneemt. Er is een sprake van een ernstige conflictsituatie tussen de ouders waardoor de minderjarige, naar zijn mening, in een loyaliteitsconflict zit. Dat de minderjarige daarbij een voorkeur heeft voor een verblijf bij de moeder in Nederland boven een terugkeer naar België, maakt niet dat er sprake is van verzet tegen terugkeer. De vader kan zich niet vinden in een raadsonderzoek. Een dergelijk onderzoek kost (veel) tijd. Daarnaast is de vader van mening dat een dergelijk onderzoek ook in België kan plaatsvinden. In incidenteel appel stelt de vader dat hij naar aanleiding van het bepaalde door de rechtbank direct op zoek is gegaan naar een professionele onafhankelijke hulpverlener die partijen en de minderjarige zou kunnen helpen, maar dat de moeder de zaak vertraagt zodat de vader er geen vertrouwen in heeft dat de moeder op welke wijze dan ook bereid is mee te werken aan terugkeer van de minderjarige naar België en hij daarom in hoger beroep de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige verzoekt. Ook heeft de vader door toedoen van de moeder aanzienlijke kosten moeten maken, zodat de vader in hoger beroep verzoekt de moeder te veroordelen in de door hem gemaakte kosten.
8. De moeder betwist dat zij de zaak vertraagt. Zij stelt wel te willen meewerken aan contactherstel maar acht het, gezien het verleden en het effect dat dit op de minderjarige heeft gehad, van belang dat dit op een voor de minderjarige veilige wijze gebeurt, waarbij hulpverlening naar haar mening noodzakelijk is. De moeder acht het zorgelijk dat de vader de gebeurtenissen bagatelliseert en dat hij niet beseft of wil beseffen wat de schade is die hij de minderjarige heeft berokkend. Ten aanzien van de door de vader verzochte proceskostenveroordeling is de moeder van mening dat in de onderhavige zaak vanwege haar familierechtelijke aard in beginsel de kosten dienen te worden gecompenseerd. Voorts merkt de moeder op dat de proceskosten van het kort geding in deze procedure niet kunnen worden meegenomen.
9. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de leeftijd van de minderjarige en zijn uitdrukkelijke verzet tijdens het kinderverhoor tegen terugkeer naar België ziet het hof aanleiding de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) te verzoeken een onderzoek te doen. Dit onderzoek dient zich te richten op de vraag of de minderjarige een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening dient te worden gehouden en de vraag of zijn geestelijke toestand op dit moment met zich meebrengt dat met een terugkeer naar België de minderjarige in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het hof verzoekt de raad, gelet op de aard van de zaak, met spoed een rapport en advies uit te brengen. In afwachting van het raadsonderzoek zal het hof de zaak aanhouden.
10. Het hof beslist daarom als volgt.