Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals de rechtbank deze onder ‘2’in het bestreden vonnis heeft vastgesteld is niet gegriefd, zodat het hof van deze feiten uitgaat.
2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie, uitvoerbaar bij voorraad, [de vrouw] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 6.503,82 aan [de man] te betalen. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. In voorwaardelijke reconventie is de vordering van [de vrouw] afgewezen. De proceskosten zijn in conventie en in voorwaardelijke reconventie tussen partijen gecompenseerd.
3. [de man] vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
1) [de vrouw] zal veroordelen tot betaling aan [de man] van € 81.295,22 op grond van ongerechtvaardigde verrijking vanwege de waardevermeerdering van de woning aan de [volgt adres] , te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2012 tot aan de algehele voldoening;
2) [de vrouw] te veroordelen om aan [de man] € 18.660, dan wel € 11.662,50, dan wel € 8.678,83 te betalen uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking wegens door [de man] aan verbouwingswerkzaamheden in de woning van [de vrouw] bestede vrije dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemde bedragen van 10 april 2012 tot aan de algehele voldoening;
3) [de vrouw] te veroordelen om binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest aan [de man] € 166.400,- te betalen dan wel € 104.000,- uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking vanwege door [de man] bestede uren aan verbouwingswerkzaamheden in die woning, met de wettelijke rente vanaf de datum waarop die woning is verkocht tot aan de algehele voldoening;
4) [de vrouw] te veroordelen om binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest € 34.297,34 aan [de man] te betalen uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking wegens de door [de man] ten behoeve van de verbouwingswerkzaamheden aangeschafte goederen, met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2012 tot aan de algehele voldoening;
5) [de vrouw] te veroordelen tot betaling aan [de man] van € 7.288,37 uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking vanwege door [de man] ten behoeve van de verbouwing gemaakte autokosten, met de wettelijke rente daarover vanaf 10 april 2012 tot de dag der algehele voldoening;
6) [de vrouw] te veroordelen tot betaling aan [de man] van € 2.848,50 uit hoofde van verdeling en verrekening van de gezamenlijke inboedel, met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2012 tot aan de algehele voldoening;
7) [de vrouw] te veroordelen tot betaling aan [de man] van € 5.000,- uit hoofde van nakoming van een overeenkomst, met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2012 tot aan de algehele voldoening;
8) [de vrouw] te veroordelen om binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest € 300,- aan [de man] te betalen uit hoofde van verdeling van een gemeenschap, met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2012 tot aan de algehele voldoening;
9) [de vrouw] te veroordelen om binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest € 26.100,- aan [de man] te betalen uit hoofde van onrechtmatige daad, met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2012 tot aan de algehele voldoening;
10) [de vrouw] te veroordelen in de kosten van (het hof leest:) de procedure in beide instanties.
4. [de vrouw] concludeert, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat:
- in het principaal appel tot afwijzing van de vorderingen van [de man] , met veroordeling van [de man] in de kosten van beide instanties, dan wel in appel.
- in het incidenteel appel tot afwijzing van alle vorderingen van [de man] , met veroordeling van [de man] in de kosten van de procedure in beide instanties.
In voorwaardelijke reconventie vordert [de vrouw] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [de man] tot betaling binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest aan [de vrouw] van:
1) € 13.800,- op grond van ongerechtvaardigde verrijking, met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het arrest tot aan de algehele voldoening;
2) € 11.250,- op grond van nakoming dan wel ongerechtvaardigde verrijking, met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van het arrest tot aan de algehele voldoening;
3) € 7.500,- op grond van onrechtmatige daad dan wel wanprestatie, alsmede de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2008 dan wel vanaf de datum van het arrest tot aan de algehele voldoening;
4) € 1.200,- op grond van nakoming van een lening, met de wettelijke rente hierover vanaf de dagvaarding, dan wel vanaf 30 mei 2012, dan wel vanaf de datum van het arrest tot aan de algehele voldoening;
5) € 311,- op grond van ongerechtvaardigde verrijking, met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van het arrest tot aan de algehele voldoening;
6) € 500,- op grond van ongerechtvaardigde verrijking, met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van het arrest tot aan de algehele voldoening;
met het recht van verrekening van deze bedragen met hetgeen in conventie mocht worden toegewezen;
met veroordeling van [de man] in de kosten van beide instanties, dan wel in appel.
[de vrouw] heeft ter zitting verklaard dat zij haar vorderingen uitsluitend instelt en handhaaft voor het geval het hof het bestreden vonnis op enig onderdeel zou vernietigen en meer zal toewijzen dan de rechtbank heeft gedaan.
5. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. [de vrouw] en [de man] hebben een affectieve relatie gehad tot medio 2008, uit welke relatie op [datum] 2004 een kind is geboren. Zij hebben niet samengewoond. [de vrouw] heeft in 2006 een casco opgeleverde woning gekocht. De koopsom bedroeg € 263.204,78 inclusief meerwerk en deze is deels gefinancierd uit haar vermogen. Daarnaast heeft zij daarvoor een hypothecaire lening afgesloten. [de man] heeft vanaf medio 2006 tot medio 2008 in deze woning gewoond. Hij heeft in die periode werkzaamheden in en aan de woning verricht. [de vrouw] heeft, ook in die periode, alle lasten, waaronder de hypothecaire en de gebruikerslasten, voor de woning betaald. [de man] betaalde in de periode waarin hij in de woning van [de vrouw] woonde, geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun beider kind. Ook betaalde [de man] aan [de vrouw] geen bijdrage in de hypothecaire en de gebruikerslasten die zij heeft gemaakt in de periode dat [de man] in de woning verbleef. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [de man] recht heeft op een deel van de meeropbrengst van de woning, op een vergoeding voor zijn werkzaamheden, voor autokosten die hij stelt in verband met die werkzaamheden te hebben gemaakt en of nog materiaalkosten aan hem moeten worden vergoed, die [de vrouw] niet heeft betaald dan wel nog niet aan hem heeft vergoed. Daarnaast zijn er nog enkele posten die partijen verdeeld houden.
6. Het hof zal in het hierna volgende daar waar nodig ingaan op het verweer van [de vrouw] .
7. De eerste vraag die het hof heeft te beantwoorden is de vraag of te dezen sprake is geweest van ongerechtvaardigde verrijking van [de vrouw] ten koste van [de man] . Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Vereist zijn derhalve (een voldoende verband tussen) verrijking van de één en verarming van de ander. Bovendien dient de verrijking ongerechtvaardigd te zijn.
Vordering tot betaling van de waardevermeerdering van de woning
8. In dit verband heeft [de man] in zijn eerste grief opgeworpen dat de rechtbank [de vrouw] ten onrechte niet heeft veroordeeld om aan [de man] het verschil tussen de aankoopsom van de woning en de verkoopsom van de woning te betalen, uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking.
9. Het hof overweegt daaromtrent dat – nog daargelaten dat deze vordering naast vorderingen voor verrichte werkzaamheden en voor betaalde materialen is ingesteld – deze niet kan worden toegewezen. Het gaat hier om een woning die uitsluitend door [de vrouw] is gekocht en gefinancierd en die ook door haar is verkocht. De enkele omstandigheid dat [de vrouw] een groter bedrag aan koopsom heeft ontvangen dan zij zelf voor de aankoop van de woning heeft voldaan, betekent niet dat [de man] daarom tot dit bedrag zou zijn verarmd, ten gevolge van welke verarming [de vrouw] is verrijkt. [de vrouw] had er voor kunnen kiezen om derden in te schakelen om de woning te verbouwen en op te knappen. In dat geval had zij kosten moeten maken voor de gebruikte materialen en had zij daarnaast het arbeidsloon van de aannemer(s) moeten betalen. Indien werkzaamheden van deze derden zouden hebben geleid tot enige waardevermeerdering van de woning, dan zou die waardevermeerdering uitsluitend aan [de vrouw] toekomen en niet aan die derden. Niet valt in te zien dat dit in dit geval anders ligt. De vordering van [de man] tot vergoeding aan hem van het gehele bedrag aan waardevermeerdering kan op grond van het voorgaande in ieder geval niet worden toegewezen. In dat verband merkt het hof nog op dat [de man] er aan voorbij ziet dat de waardevermeerdering van de woning ook verband kan houden met de waardeontwikkeling van de onroerende zaak in het economisch verkeer. Gelet op het bovenstaande dient de eerste grief te worden gepasseerd en zal de hiervoor onder 1) vermelde vordering van [de man] (eiswijziging III) worden afgewezen.
Vergoeding voor verrichte werkzaamheden; ongerechtvaardigde verrijking
10. Het hof zal de tweede tot en met de vierde grief van [de man] en de daarbij ingediende eiswijzigingen gezamenlijk bespreken. Deze zien alle op de vraag of [de man] , uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking, recht heeft op een vergoeding voor zijn werkzaamheden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
11. Vast staat dat [de man] gedurende enige jaren een groot aantal werkzaamheden heeft verricht in en aan de woning van [de vrouw] . Vanaf 2006 tot het verbreken van de relatie heeft [de man] gedurende twee jaren in de woning gewoond. Vast staat ook dat alle lasten met betrekking tot de woning door [de vrouw] werden betaald. [de vrouw] woonde elders met het kind van partijen. [de vrouw] droeg, naast (grotendeels) de feitelijke zorg voor het kind van partijen, ook volledig financieel de zorg voor hun beider kind. Het was de bedoeling dat partijen na de aanpassingen aan de woning zouden gaan samenwonen in de woning. Dit heeft geen doorgang gevonden doordat de relatie tussen partijen is verbroken. Partijen hebben elk een andere visie op de aanleiding voor de relatiebreuk. Vast staat verder dat de woning nog niet gereed was op het moment dat de relatie tussen partijen werd verbroken. Na het verbreken van de relatie is [de man] een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarig kind van partijen gaan betalen.
12. Het hof overweegt dat partijen aldus, al dan niet stilzwijgend, afspraken hebben gemaakt over hoe zij de periode waarin de woning niet gereed was, zouden overbruggen. Het is dan ook in strijd met deze afspraken om achteraf een vordering jegens [de vrouw] in te stellen tot vergoeding van verrichte werkzaamheden. [de vrouw] heeft evenzeer het hare bijgedragen, door de woning gratis ter beschikking te stellen voor bewoning aan [de man] , door daarvan alle kosten te betalen en door ook in financieel opzicht volledig voor het kind van partijen te zorgen. Naar het oordeel van het hof kan gezien het bovenstaande ook niet met succes worden betoogd dat [de vrouw] in grote mate is verrijkt. Voor zover al zou kunnen worden gesproken van enige verarming van [de man] en enige verrijking van [de vrouw] , is het hof van oordeel dat deze verrijking, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, niet ongerechtvaardigd is. Hierop stranden de grieven en alle daarop gebaseerde vorderingen ten aanzien van de werkzaamheden die [de man] heeft verricht en de vergoedingen die hij daarvoor claimt, met inbegrip van de eiswijzingen I en II. Het hof komt daarmee niet toe aan de omvang van die werkzaamheden en de hoogte van de vorderingen.
Vordering vanwege door [de man] betaalde materiaalkosten voor de woning
13. In zijn vijfde grief voert [de man] aan dat de rechtbank ten onrechte [de vrouw] heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag aan materiaalkosten van € 6.503,82. [de man] stelt dat uit zijn overzicht volgt dat hij € 34.297,34 heeft uitgegeven aan materiaalkosten. [de man] verwijst naar de producties 6 en 7 bij de inleidende dagvaarding. Hij stelt dat ook facturen die niet op zijn naam zijn gesteld, materialen betreffen ten behoeve van de woning van [de vrouw] .
14. [de vrouw] heeft de grief gemotiveerd bestreden. Zij wijst er op dat, volgens het eigen overzicht van [de man] , na aftrek van stortingen door [de vrouw] tot een bedrag van € 4.967,78 en een bedrag van € 3.000,- voor welk bedrag zij een restantlening van [de man] heeft afgelost en een bedrag voor de aanschaf van een auto aan [de man] heeft verstrekt, nog een bedrag resteerde van € 25.460,06. Dat [de man] nu een hoger bedrag vordert, volgt niet uit zijn overzichten uit de eerste aanleg. Daarnaast handhaaft [de vrouw] haar standpunt dat veel bonnen niet ten name van [de man] zijn gesteld en ook niet alle overgelegde facturen met de bankpas van [de man] zijn betaald. Daarnaast heeft [de vrouw] nog eens een bedrag van € 3.540,- aan [de man] vergoed, welk bedrag ten onrechte niet door de rechtbank is meegenomen. Verder heeft [de vrouw] bewijzen van pinopnamen overgelegd welke bedragen aan [de man] zijn betaald voor materialen. [de man] was zelf financieel niet in staat om de gestelde materiaalkosten voor te schieten, omdat hij niet over spaargelden beschikte en [de vrouw] ook zijn lening heeft afgelost.
15. Het hof overweegt dat [de man] onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd dat hij voor een hoger bedrag aan materiaalkosten heeft uitgegeven dan [de vrouw] aan hem heeft vergoed. Evenmin heeft [de man] onderbouwd dat hij voor een hoger bedrag aan materialen heeft uitgegeven, na aftrek van niet betwiste betalingen door [de vrouw] , dan hij in eerste aanleg heeft gevorderd. [de man] verwijst daartoe naar zijn in eerste aanleg overgelegde stukken, op grond waarvan hij toen een lager bedrag vorderde. Nog altijd is niet komen vast te staan dat de facturen die niet op naam van [de man] staan, alle materialen betreffen die zijn aangewend voor de verbouwing van de woning van [de vrouw] . Voor zover al een hoger bedrag in aanmerking moet worden genomen dan de rechtbank heeft gedaan, heeft te gelden dat [de man] de stelling van [de vrouw] - dat hij deze materialen niet zelf uit eigen middelen heeft kunnen bekostigen zonder een (terug)betaling aan hem door [de vrouw] , die daarvoor pinopnamen stelt te hebben gedaan - niet gemotiveerd heeft weersproken. Nu [de man] op dit onderdeel geen, althans niet een gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, wordt zijn grief gepasseerd.
Vordering ter zake van autokosten
16. In zijn zesde grief voert [de man] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de opgevoerde autokosten geheel noch gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komen. Ter toelichting op deze grief stelt [de man] dat hij voor de verbouwing autokosten heeft gemaakt, ten gevolge waarvan [de vrouw] ongerechtvaardigd is verrijkt. [de man] legt een gepreciseerd overzicht over waarin de opgevoerde kilometers zijn verantwoord, uitkomende op een bedrag van € 2.564,-. Daarnaast heeft, aldus [de man] , te gelden dat hij de auto in overleg met [de vrouw] heeft aangeschaft. De opgevoerde reparatiekosten, verzekeringskosten en wegenbelasting tot een totaal bedrag van € 4.724,37, komen eveneens voor vergoeding in aanmerking.
17. [de vrouw] betwist dat [de man] de auto uitsluitend voor de verbouwing zou hebben aangeschaft; hij heeft altijd een auto gehad. [de man] legt een incompleet overzicht over van gereden kilometers. Voor het overige is niet onderbouwd dat [de man] ritten van deze omvang heeft gemaakt, wanneer die zijn gemaakt en dat dit is gebeurd in verband met werkzaamheden aan de woning van [de vrouw] . [de man] heeft in 2006 een oudere auto aangeschaft, die, zoals gebruikelijk bij oudere auto’s, onderhouds- en reparatiekosten met zich meebrengt. Enig verband tussen dergelijke kosten en de verbouwing van de woning is niet aangetoond.
18. Het hof overweegt dat het overgelegde overzicht van gereden kilometers incompleet is. Het hof heeft een lijst van winkels/bouwbedrijven gezien waarachter steeds een aantal kilometers is vermeld. Wanneer [de man] deze kilometers heeft gereden is niet gespecificeerd. Daarnaast is er een lijst met data (1 pagina, “halen en brengen [volgt naam] ”) waaruit volgt dat [de man] op al die vermelde data steeds 56 kilometers zou hebben gereden. Het verband met de verbouwing is niet onderbouwd. Noch in de inleidende dagvaarding, noch in de memorie van grieven wordt [volgt naam] genoemd. De vordering is hiermee, nu deze is betwist, onvoldoende onderbouwd. Verder is evenmin aangetoond, dat de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie van de auto van [de man] verband houden met de bouwwerkzaamheden aan de woning van [de vrouw] . De rechtbank heeft deze vordering terecht afgewezen en de grief wordt gepasseerd.
Eiswijziging ten aanzien van schenking ouders
19. [de man] vordert bij wijze van eiswijziging IV een bedrag van € 5.000,- vanwege een schenking van zijn ouders die in de woning is geïnvesteerd. Het hof stelt vast dat de rechtbank deze vordering heeft afgewezen. [de man] heeft daartegen geen grief gericht. Overigens heeft [de man] , na gemotiveerde betwisting door [de vrouw] , nog altijd niet onderbouwd dan wel aangetoond dat de schenking in de woning van [de vrouw] zou zijn geïnvesteerd. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Eiswijziging (wijziging van gronden II) ter zake van de inboedel
20. [de man] vordert een bedrag uit hoofde van de verdeling en verrekening van de inboedel, omdat hij diverse zaken heeft achtergelaten in de woning van [de vrouw] .
21. [de vrouw] stelt dat [de man] geen grief richt tegen de afwijzing van deze vordering door de rechtbank. Verder zijn de door [de man] vermelde waarden aanschafwaarden. Het zou slechts kunnen gaan om de helft van de waarden, nu de inboedelzaken gezamenlijke eigendom waren en dan de waarden ten tijde van de verdeling, waarover [de man] niets heeft gesteld. Een aantal zaken heeft [de man] al in zijn bezit. Deze waren niet meer in de woning na zijn vertrek. Verder vordert [de man] eerst nu de waarde van zaken die hij zelf in de woning heeft achtergelaten.
22. Het hof overweegt als volgt. Tegen de afwijzing van de vordering is geen grief gericht. De rechtbank heeft deze afgewezen omdat de grondslag, ongerechtvaardigde verrijking, niet juist was. [de man] heeft nu een andere grondslag voor de vordering gesteld. Dit is op grond van het bepaalde in artikel 353 juncto 130 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) toegestaan.
Het hof stelt vast dat partijen het er kennelijk over eens zijn dat de inboedelzaken in de woning van [de vrouw] hun gezamenlijke eigendom waren. In beginsel zou daarvan een verdeling, voor zover deze nog niet heeft plaatsgevonden, kunnen worden gevorderd. Het hof heeft echter niet een complete lijst van alle inboedelzaken van partijen in het procesdossier, met vermelding van de waarden op het moment van verdeling, aangetroffen. Verder zijn partijen het niet eens over de vraag of bepaalde inboedelzaken nu wel of niet door [de man] in de woning zijn achtergelaten. Het hof kan deze vordering, bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing, niet beoordelen. De vordering zal worden afgewezen.
Saldo gezamenlijke bankrekening (wijziging van gronden III)
23. [de man] vordert de verdeling van het saldo van de gezamenlijke rekening van partijen, zijnde € 600,-. De rekening is inmiddels opgezegd. Verder stelt [de man] dat hij nooit afschriften heeft gezien. Daarom vordert hij € 300,-.
24. [de vrouw] betwist dat de rekening nog niet is verdeeld. Het saldo ad € 600,- bij het uiteengaan van partijen staat vast.
25. Het hof overweegt dat het uit de omstandigheid, dat de rekening - die op beider naam was gesteld - is opgeheven, afleidt dat het saldo dan ook moet zijn verdeeld. De vordering van [de man] zal worden afgewezen.
Vordering wegens onrechtmatig handelen door [de vrouw]
26. [de man] voert in deze eiswijziging aan dat [de vrouw] nooit de intentie heeft gehad met hem te gaan samenwonen. Door haar misleidende gedrag heeft hij enkele jaren gestoken in de verbouwingswerkzaamheden. Door valse toezeggingen van [de vrouw] is [de man] berooid en zonder inboedel op straat komen te staan. Uit hoofde van een onrechtmatige daad vordert [de man] een bedrag van € 26.100,-.
27. [de vrouw] voert aan dat [de man] eerst in hoger beroep een nieuwe vordering instelt op grond van onrechtmatige daad. Dit is in strijd met de eisen van een goede procesorde. [de vrouw] betwist hetgeen [de man] hiertoe aanvoert, met name dat zij destijds niet de intentie heeft gehad met [de man] te gaan samenwonen. Dat [de man] geld heeft moeten lenen voor een nieuwe inrichting van zijn woning wordt betwist. [de vrouw] voldoet niet aan zijn stelplicht.
28. Het hof overweegt dat een eiswijzing in hoger beroep is toegestaan op grond van het bepaalde in artikel 353 juncto 130 Rv. [de man] heeft echter niet voldaan aan zijn stelplicht. Er is alleen dan sprake van een onrechtmatige daad, indien vast komt te staan dat [de vrouw] onzorgvuldig heeft gehandeld, dat dit aan haar kan worden toegerekend, dat er causaal verband is tussen de geleden schade en de daad en dat de geschonden norm strekt tot bescherming tegen de schade zoals [de man] die heeft geleden. De omstandigheid dat [de vrouw] de relatie heeft verbroken, betekent niet dat zij daardoor onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [de man] in die zin dat zij daardoor schadeplichtig is geworden. Het is inherent aan relaties dat deze op enig moment door een van betrokkenen kunnen worden verbroken. [de vrouw] heeft verder betwist dat zij van de aanvang af niet de intentie had tot samenwonen en dat zij - zo begrijpt het hof de stelling van [de man] - door dit niet aan hem mee te delen, hem heeft verleid tot het verrichten van bouwwerkzaamheden aan haar woning. Deze stellingen van [de man] zijn niet nader dan wel onvoldoende onderbouwd. Evenmin is onderbouwd dat ten gevolge van een gesteld onzorgvuldig handelen door [de vrouw] schade door [de man] is geleden. Het hof wijst de vordering van [de man] dan ook af.
Wettelijke rente, wijziging van eis V
29. Bij wijziging van eis V vordert [de man] – met uitzondering van de vordering ten bedrage van € 81.295,22 – de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 10 april 2012, tot aan de dag der algehele voldoening.
30. Het hof overweegt dat de rechtbank de vordering ter zake van wettelijke rente heeft afgewezen omdat de vordering eerst bij het bestreden vonnis is vastgesteld zodat [de vrouw] nog niet in verzuim is. Het betreft te dezen, dit is in hoger beroep niet bestreden, een vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. Tegen het oordeel van de rechtbank heeft [de man] geen grief gericht. Voorts is gesteld noch gebleken dat [de vrouw] thans in verzuim is. De vordering onder eiswijziging V zal daarom worden afgewezen.
31. Aan het bewijsaanbod van [de man] gaat het hof voorbij. Weliswaar zijn enige met name genoemde getuigen vermeld, maar voor het overige is het aanbod niet gespecificeerd in die zin dat is vermeld over welk aspect deze getuigen kunnen worden gehoord.
Voorwaardelijk incidenteel appel
32. Nu [de vrouw] , zo heeft zij ook ter pleidooizitting nogmaals verklaard, haar incidenteel appel uitsluitend handhaaft voor zover het hof meer zou toewijzen aan [de man] dan de rechtbank heeft gedaan en het hof niet meer toewijst, komt het hof niet toe aan de bespreking van de grieven in het incidenteel appel.
33. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [de man] is volledig in het ongelijk gesteld. Het hof zal hem daarom in de kosten van het hoger beroep veroordelen, welke kosten worden begroot als volgt:
- € 9.789,- aan salaris advocaat;
- € 1.553,- aan griffierecht,
derhalve in totaal: € 11.342,-.
Het hof ziet onvoldoende grond om [de man] ook in de proceskosten in eerste aanleg te veroordelen en zal in zoverre de vordering van [de vrouw] afwijzen.