ECLI:NL:GHDHA:2015:3922

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
200.153.457/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • S. Sutorius-van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en ouderlijke boedelverdeling in nalatenschapskwestie met waardevermindering van goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de verdeling van een nalatenschap na het overlijden van de erflater in 2007. De erflater had in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling opgenomen, waarbij vier kinderen alle goederen erfden, terwijl het vijfde kind een vordering kreeg ter grootte van zijn erfdeel. De appellanten, de vier kinderen, betwisten de uitleg van het testament en stellen dat de waardevermindering van de nalatenschapsgoederen na het overlijden van de erflater invloed heeft op de hoogte van de vordering van het vijfde kind. Het hof oordeelt dat de waardevermindering voor rekening van de verkrijgers komt en dat de uitleg van het testament niet kan worden aangevuld door de rechter. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2014 wordt bekrachtigd, waarbij de appellanten worden veroordeeld tot betaling van € 186.942,93 aan het vijfde kind, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Sector civiel
Zaaknummer : 200.153.457/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/405500 / HA ZA 12-619

arrest van 15 december 2015

inzake
[zoon een] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
[zoon twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
[dochter een] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
[dochter twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. A.J.G. Jukema te Bergschenhoek,
tegen
[zoon drie] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.

Het geding

Bij exploot van 15 juli 2014 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 april 2014 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven hebben appellanten één grief geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grief betreden. Tevens heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van twee grieven. Voorts heeft hij bij akte zijn eis vermeerderd.
Bij memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep hebben appellanten verweer gevoerd. Voorts hebben zij verweer gevoerd tegen de vermeerdering van eis en verzocht geïntimeerde te veroordelen in de kosten van het incidenteel appel.
De partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals vastgesteld door rechtbank in het bestreden vonnis.
2. Vordering appellant:
Het uw hof behage bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2014 te vernietigen, voor zover deze betrekking heeft op de vordering(en) van eisers in conventie, gedaagde in reconventie, thans appellanten en opnieuw rechtdoende al dan niet met verbetering en aanvulling van de gronden:
I. te verklaren voor recht dat geïntimeerde aan het testament van de erflater van 20 oktober 2002 mede ingegeven door de eisen van de redelijkheid en billijkheid geen ander recht kan ontlenen dan dat de omvang van zijn vordering uit hoofde van zijn aandeel in de nalatenschap van de erflater wordt bepaald door en gelijk is aan de waarde van het aandeel van ieder van de appellanten op het moment waarop de aan appellanten toebedeelde goederen tussen hen zijn verdeeld, blijkens een daartoe op te stellen akte van verdeling;
II geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedure (ook die van het incidenteel appel) alsmede in de kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van appellanten, alsmede in de nakosten, indien betekening van dit arrest plaatsvindt, onder bepaling dat betaling van de proces- en nakosten binnen zeven dagen na het in deze te wijzen arrest dient plaats te vinden, bij gebreke waarvan geïntimeerde hierover vanaf de achtste dag na het in deze te wijzen arrest de wettelijke rente verschuldigd is.
3. Door geïntimeerde wordt gevorderd:
Het uw hof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat gedaagde in conventie enig erfgenaam is;
II. voor recht te verklaren dat eisers in conventie aangaande de vordering van gedaagde uit hoofde van de nalatenschap van moeder vanaf 14 december 2007 een enkelvoudige rente verschuldigd zijn van 11,75% per jaar, dan wel vanaf genoemde datum de samengestelde wettelijke rente verschuldigd zijn tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel tot een zodanige datum als uw hof in goede justitie meent te moeten vaststellen;
III. voor zover het door eisers in conventie gevorderde geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, dan wel het onder I wordt toegewezen, te verklaren voor recht dat eisers in conventie tekort zijn geschoten in het beheer van de nalatenschap, met veroordeling om aan gedaagde in conventie te voldoen: alle geleden schade en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum van overlijden, dan wel vanaf een zodanige datum als uw hof in goede justitie meent te moeten vaststellen tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. eisers in conventie hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan gedaagde in conventie een bedrag van € 186.942,93 te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf datum overlijden erflater, te weten 14 december 2007, tot aan de dag der algehele voldoening toe te wijzen.
V. appellanten te veroordelen in de kosten van het geding, daaronder begrepen de kosten uit eerste aanleg.

Rechtsvraag

4. De rechtsvraag die appellanten aan de orde stellen betreft de uitleg van de uiterste wil van erflater.
5. De rechtsvraag die geïntimeerde aan de orde stelt is of appellanten de verdeling van de nalatenschap hebben betwist en geïntimeerde als gevolg van die betwisting enig erfgenaam is geworden.

Testament

6. Erflater heeft op 24 oktober 2002 ten overstaan van mr. [naam notaris] , destijds notaris te [standplaats] , zijn testament gemaakt.
7. In het testament zijn onder meer de navolgende bepalingen opgenomen:
“B Erfstelling
Ik benoem tot enige erfgenamen, ieder voor een gelijk deel, mijn kinderen met toepassing van de wettelijke regels van plaatsvervulling en aanwas op het tijdstip van mijn overlijden van kracht, ten aanzien van kinderen, die voor mij zijn of zullen zijn overleden, waarbij plaatsvervulling zal gaan voor aanwas.
C Boedelverdeling
Gebruikmakende van de door artikel 4:1167 en volgende Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid verdeel ik bij deze tussen mijn erfgenamen, mijn nalatenschap als volgt:
Ik deel toe aan mijn kinderen [zoon een] - , [zoon twee] - , [dochter een] – en [dochter twee] [naam] gezamenlijk: alle goederen die tot mijn nalatenschap zullen behoren, zulks onder de verplichting voor hen om: a. voor hun rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen: alle schulden die ten laste van mijn nalatenschap zullen blijken te bestaan alsmede de kosten van mijn begrafenis; b. de door mijn erfgenamen uit mijn nalatenschap verschuldigde successierechten alsmede ieders aandeel in de taxatie – en boedelkosten voor hun rekening te nemen, c. mijn zoon de heer [zoon drie] [naam] voor alle aanspraken van derden deswege te vrijwaren.
Door de daardoor plaatshebbende overbedeling zullen mijn vier kinderen [zoon een] - , [zoon twee] - , [dochter een] – en [dochter twee] [naam] aan mijn zoon de heer [zoon drie] [naam] schuldig zijn een bedrag gelijk aan de waarde van zijn erfdeel, berekend in het saldo van mijn nalatenschap en verminderd met zijn aandeel in de kosten van mijn begrafenis, eventuele taxatie – en/of boedelkosten en de ten laste van de heer [zoon drie] [naam] komende successierechten, voor zover een en ander door mijn genoemde vier kinderen is voldaan als sub b. bepaald. Ter zake van deze vordering(en) behoeft door mijn vier genoemde kinderen geen zekerheid te worden gesteld.
D Bepalingen en bedingen
Deze verdeling vindt plaats onder de navolgende bepalingen en bedingen:
.....

3. De sub C.2. bedoelde vordering dient binnen vijftien maanden na mijn overlijden schriftelijk te worden vastgesteld op basis van het hiervoor onder D.1 en 2 bepaalde en direct na vaststelling te worden uitgekeerd.

.....

5. Indien de onroerende goederen binnen twee jaar na mijn overlijden ..... voor een hogere prijs dan de taxatiewaarde worden verkocht, dient de sub C.2 bedoelde vordering opnieuw te worden vastgesteld met inachtneming van de hiervoor bedoelde hogere opbrengst. De heer [zoon drie] [naam] ontvangt alsdan binnen twee weken na realisatie van de hogere opbrengst het verschil tussen het bedrag dat hij reeds heeft ontvangen en de hogere waarde van zijn opnieuw vastgestelde vordering.

.....

7. Indien één of meer van mijn erfgenamen de hiervoor gemaakte verdeling schriftelijk betwist(en), stel ik hem of hen in de legitieme en benoem ik tot erfgenamen van het daardoor vrijkomende gedeelte van mijn nalatenschap mijn overige erfgenamen.”.

Erflater

8. Erflater is op [in] 2007 overleden. De verklaring van erfrecht is op 11 januari 2008 afgegeven.

Aangifte voor het recht van successie

9. Uit de aangifte voor het recht van successie blijkt dat het zuiver saldo van de nalatenschap van erflater bedroeg € 934.714,65. Het aandeel van ieder van de erfgenamen daarin bedroeg € 186.942,93.
10. De nalatenschapsgoederen bestonden met name uit: onroerende goederen en aandelen in beursfondsen.

Appellanten: het testament van erflater geeft niet zijn bedoeling weer

11. In dit verband merkt het hof voorafgaande aan de hierna volgende overwegingen het navolgende op. In 2008 is de financiële crisis en daarna de economische crisis in Nederland en in grote delen van de wereld toegeslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de aandelenprijzen (op de beurs) en de waarde van onroerend goed omstreeks en na 2008 zijn gaan dalen.
12. Naar het oordeel van appellanten heeft de erflater ieder van zijn kinderen gelijkelijk willen behandelen en de uitvoering van zijn testament heeft het tegengestelde tot gevolg door de waardedaling van nalatenschapsgoederen na de sterfdatum van erflater.

Uitleg testament

13. In artikel 4:46 BW heeft de wetgever de algemene regels gegeven voor de uitleg van een uiterste wil. In de rechtspraak en literatuur is hier nadere invulling aangegeven.
14. Artikel 4:46 BW leden 1 en 2 luiden als volgt:
Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
15. Het uitleggen van een testament is iets anders dan het testament aanvullen. Eventuele daden of verklaringen van de erflater die niet in de uiterste wil zijn opgenomen kunnen slechts dan voor de uitleg worden gebruikt als het testament zonder die daden en/of verklaringen geen duidelijke zin zou hebben.
16. In het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 29 november 2012 heeft de rechtbank drie bewijsopdrachten geformuleerd. De tweede bewijsopdracht staat in dit hoger beroep centraal.
17. De bewijsopdracht luidde als volgt:

“Voorts dat het de bedoeling van erflater is geweest dat ook niet alleen de meerwaarde maar ook de onderwaarde van de tot de nalatenschap behorende bestanddelen gelijkelijk over de erfgenamen dient te worden verdeeld.”.

Standpunt appellanten

18. Door appellanten is onder meer het volgende aangevoerd:
  • appellanten bestrijden het testament voor zover de inhoud en strekking daarvan in strijd is met de wil van erflater, inhoudende dat alle kinderen eenzelfde aandeel verkrijgen in zijn nalatenschap, waarbij ieders deel dezelfde waarde heeft;
  • de wil van erflater was er primair op gericht dat geïntimeerde geen bemoeienis zou kunnen verkrijgen bij het beheer en de afwikkeling van de nalatenschap, aangezien hij bij de afwikkeling van een nalatenschap van een oom voor grote problemen heeft gezorgd;
  • naar de mening van appellanten had de rechtbank op grond van de afgelegde getuigenverklaringen niet anders kunnen concluderen dan dat de inhoud van het testament niet in overeenstemming is met de wil van erflater.
19. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerde is onder meer het volgende aangevoerd;
  • volgens artikel 4:46 lid 2 BW mogen daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor uitleg van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Dit is in het onderhavige zaak niet het geval;
  • de vordering van geïntimeerde wordt namelijk vastgesteld aan de hand van de waarde van de bestanddelen op het moment van overlijden van erflater;
  • als gevolg van het onverdeeld laten van de goederen der nalatenschap door appellanten, is er een verschil ontstaan tussen de hoogte van de vordering van geïntimeerde en de uiteindelijke waarde van de erfdelen van appellanten;
  • erflater heeft gewild dat geïntimeerde zich niet met de verdeling van diens nalatenschap kon bemoeien. Van enige bijzondere omstandigheden was bij het opstellen van de uiterste wil geen sprake.

Testament is duidelijk

20. Het hof overweegt als volgt. Door de keuze van erflater in zijn testament voor een ouderlijke boedelverdeling heeft hij zijn nalatenschap verticaal tussen zijn erfgenamen (“afkomelingen”) verdeeld. Het aandeel van geïntimeerde in de nalatenschap van erflater bestaat door deze verdeling uit een vordering wegens onderbedeling ter grootte van zijn erfdeel op de overige erfgenamen. Alle erfgenamen hebben op het tijdstip van overlijden van erflater op grond van diens testament in waarde een gelijk aandeel gekregen in zijn nalatenschap: geïntimeerde in de vorm van een onderbedelingsvordering en appellanten in de vorm van aan hen gezamenlijk toegedeelde nalatenschapsgoederen. De hoogte van die vordering is een/vijfde gedeelte van de totale waarde van de nalatenschap van erflater.
21. Daarmee is gegeven dat ieder van partijen door de door zijn overlijden onherroepelijk geworden uiterste wil van erflater op het tijdstip van het openvallen van de nalatenschap van erflater een gelijk aandeel heeft verkregen in die nalatenschap.
Dat aan appellanten toegedeelde nalatenschapsgoederen nadien in waarde zijn gedaald, doet daar niet aan af. Ieders erfdeel was in waarde gelijk. Door de ouderlijke boedelverdeling was de nalatenschap van erflater op het tijdstip van zijn overlijden verdeeld en had ieder het hare of het zijne verkregen en de waarden daarvan waren gelijk.
22. Appellanten stellen:

de wil van erflater was er primair op gericht dat geïntimeerde geen bemoeienis zou kunnen verkrijgen bij het beheer en de afwikkeling van de nalatenschap, aangezien hij bij de afwikkeling van een nalatenschap van een oom voor grote problemen heeft gezorgd.
23. Geïntimeerde stelt:

erflater heeft gewild dat geïntimeerde zich niet met de verdeling van diens nalatenschap kon bemoeien.
24. Notaris mr. [naam notaris] heeft verklaard:
  • het is een ouderlijke verdeling analoog aan het burgerlijk wetboek oud. Het is een verdeling bij voorraad. Bij verkoop van onroerend goed is de handtekening niet vereist. [zoon drie] is hiermee buiten de verdeling gehouden.
  • de bedoeling van erflater is geweest alle kinderen gelijk te behandelen. Het is wel een verdeling bij voorbaat waarbij het vermogen is toegedeeld aan vier kinderen;
  • [zoon drie] krijgt wel zijn normale erfdeel maar zal niet in de gelegenheid worden gesteld om zich in te laten met de verdeling en verkoop van vermogensbestanddelen.
25. Naar het oordeel van het hof zijn de bewoordingen van de uiterste wil van erflater - gelet op de verhoudingen die hij wilde regelen en de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt - duidelijk.

Aanvulling testament

26. Ten aanzien van de vraag of erflater onder ogen heeft gezien dat er sprake zou kunnen zijn van een waardedaling van de vermogensbestanddelen overweegt het hof nog het volgende.
27. Uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor van de notaris volgt dat de problematiek van de waardestijging en waardedaling wel aan de orde is geweest in de bespreking met erflater. De notaris verklaart: “
De problematiek is wel aan de orde geweest. Toen steeg het onroerend goed in waarde.”.
28. Erflater heeft in zijn testament een clausule opgenomen voor het geval de onroerende goederen binnen een periode van twee jaar na zijn overlijden worden verkocht tegen een hogere prijs of voor een hogere waarde in de verdeling worden betrokken tussen appellanten. In dat geval zou de vordering van geïntimeerde opnieuw moeten worden berekend.
29. Dit anti-speculatiebeding past binnen hetgeen erflater heeft willen regelen, namelijk dat al zijn kinderen een gelijk deel van zijn nalatenschap zouden verkrijgen. Dat appellanten de aan hen toegedeelde goederen enige tijd onverdeeld hebben gelaten dan wel die goederen niet hebben verkocht als gevolg waarvan de waarde van de aan hen toegedeelde goederen kennelijk is gedaald, dient voor rekening en risico van appellanten te komen. Zonder medewerking van geïntimeerde hadden zij immers de boedelbestanddelen kunnen verdelen en/of verkopen.
30. Een testament kan niet door de rechter worden aangevuld. De erflater moet erop kunnen vertrouwen dat zijn laatste wil ook daadwerkelijk wordt geëffectueerd. In het testament van erflater is geen bepaling opgenomen voor het geval na zijn overlijden de boedelbestanddelen in waarde zouden dalen, en hoe daarmee in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap zou moeten worden omgegaan. Nu erflater hierover niets heeft bepaald dan wel verklaard, zal het hof hierover ook niet speculeren. Dit is naar het oordeel van het hof in strijd met de rechtszekerheid. Erflater heeft gewenst dat geïntimeerde zich niet zou mengen in de verdeling en dat volgt evident uit het testament, de verklaring van appellanten, geïntimeerde en de notaris. Dat de financiële- en economische wereld en daarmee de waarde van onroerend goed en effecten snel kan veranderen is sinds de crisis in de dertiger jaren van de vorige eeuw een bekend fenomeen. Na een opgaande economie komt weer een dalende economie. Dat als gevolg daarvan de waarde van de aan appellanten toegedeelde goederen is gedaald, doet er niet aan af dat het testament van erflater duidelijk is en dat op grond daarvan ieder van zijn erfgenamen bij zijn overlijden een gelijk aandeel in diens nalatenschap had.
31. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de overige stellingen van appellanten geen verdere bespreking aangezien die niet relevant zijn voor het onderhavige oordeel. Of appellanten al dan niet konden overgaan tot verkoop van de aandelen bij de Rabo Bank ziet op de verhouding tussen appellanten en de Rabo Bank, aangezien de aandelen aan appelanten zijn toegedeeld.

Hebben appellanten de verdeling betwist?

32. In zijn incidentele grief stelt geïntimeerde dat appellanten de verdeling hebben betwist met als gevolg dat zij ingevolge het bepaalde in bepaling D.7 van het testament in hun legitieme zijn gesteld. Hij stelt onder meer dat appellanten de verdeling hebben aangetast die erflater heeft bepaald in zijn testament.
33. Door appellanten is gemotiveerd verweer gevoerd. Door appellanten is gesteld dat zij de wil van erflater juist respecteren.
34. Het hof overweegt als volgt. De grondslag van de vordering van appellanten betrof de uitleg van het testament van erflater. Appellanten hebben naar het oordeel van het hof niet de ouderlijke boedelverdeling betwist maar zij stellen dat de bedoeling van erflater een andere is geweest dan uit het testament blijkt. De rechtbank heeft in de visie van het hof de vordering van geïntimeerde dan ook op de juiste gronden verworpen. De grief treft geen doel.

Rentevergoeding vordering nalatenschap moeder

35. In zijn tweede grief stelt geïntimeerde dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geïntimeerde niet tijdig zijn bankrekeningnummer aan appellanten heeft kenbaar gemaakt en dat appellanten op grond van schuldeisersverzuim niet gehouden zijn om enige rente te vergoeden.
36. Door appellanten is gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verwijzen onder meer naar de brief van de notaris [naam notaris] van 22 september 2011. Uit deze brief volgt dat de notaris geïntimeerde op 7 november 2008 al had aangeschreven met het verzoek om zijn bankrekeningnummer aan hem door te geven.
37. Het hof overweegt als volgt. Geïntimeerde had een vordering op erflater uit hoofde van de nalatenschap van zijn moeder. Geïntimeerde is erfgenaam van erflater. Op het moment van overlijden van erflater is geïntimeerde schuldeiser en schuldenaar met betrekking tot de vordering uit hoofde van de nalatenschap van zijn moeder. In de aangifte voor het recht van successie in de nalatenschap van erflater zijn de vorderingen van partijen uit hoofde van de nalatenschap van hun moeder als schulden van de nalatenschap van vader aangegeven en in aanmerking genomen bij de berekening van het zuiver saldo van de nalatenschap van erflater. Wat voor geïntimeerde is overgebleven is een vordering van geïntimeerde op appellanten uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling van erflater. Deze vordering moest binnen 15 maanden worden afgewikkeld.
38. De grief van geïntimeerde treft derhalve geen doel.

Betaling € 186.942,93

39. Geïntimeerde vordert betaling van zijn erfdeel dat volgens de successieaangifte € 186.942,93 bedraagt. Over deze vordering zijn appellanten tevens wettelijke rente verschuldigd vanaf datum overlijden erflater, aldus geïntimeerde.
40. In punt 17 van hun memorie van antwoord in incidenteel appel tevens houdende akte uitlaten wijziging/vermeerdering van eis merken appellanten op dat het bedrag van € 186.942,93 is gebaseerd op de aangifte voor het recht van successie ter zake de nalatenschap van de erflater. Bij de berekening van het bedrag van € 186.942,93 is de rente over de vordering ter zake de nalatenschap van wijlen de moeder van partijen berekend tot en met 13 december 2007, zijnde de dag voorafgaande aan het overlijden van de erflater.
41. Het hof overweegt als volgt. Door appellanten wordt de hoogte van de onderbedelingsvordering van geïntimeerde op zichzelf niet betwist. Op grond van het testament van erflater zijn appellanten vanaf de dag van overlijden van erflater een enkelvoudige rente verschuldigd. De rente wordt gebaseerd op de wettelijke rente aldus het testament. Het gevorderde kan derhalve worden toegewezen.

Bekrachtiging

42. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis onder aanvulling van de gronden te worden bekrachtigd.

Proceskosten

43. Gezien het feit dat er sprake is van een familieverhouding zijn er gronden aanwezig om de proceskosten te compenseren.

Beslissing

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2014 tussen de partijen gewezen;
veroordeelt appellanten om aan geïntimeerde tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 186.942,93 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2007 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de kosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stollenwerck, Labohm en Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.