BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omvang van de verhaalsbijdrage ten laste van de man.
2. De man verzoekt het hof, na wijziging ter zitting, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verhaalsbijdrage vanaf 1 januari 2013 en, opnieuw beschikkende, de gemeente te gebieden uit te gaan van de daadwerkelijke draagkracht van de man bij het bepalen van het verhaalsbedrag. Tevens verzoekt de man de gemeente te veroordelen in de proceskosten van dit geding.
3. De gemeente verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te wijzigen en de bijdrage ten behoeve van het kind vast te stellen op € 137,- per maand over de periode van 1 maart 2012 tot en met 15 januari 2015, dan wel een bijdrage vast te stellen op een bedrag en ingangsdatum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. De man kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Hij stelt dat hij wel degelijk een aanvraag heeft gedaan voor een WW-uitkering. De arbeidsovereenkomst van de man is eind december 2012 beëindigd. In het opvolgende jaar heeft de man zich kunnen redden met zijn spaargeld. Nadien heeft de man een WWB-uitkering aangevraagd. Die aanvraag is afgewezen. Ook de daarop volgende aanvraag om een WW-uitkering is afgewezen. De man heeft het gevoel dat hij wordt gestraft omdat hij na zijn ontslag geen beroep heeft gedaan op overheidsgeld. Hij heeft nadat zijn spaargeld op was, een beroep gedaan op vrienden en familie. In de visie van de man is de rechtbank voorbijgegaan aan de omstandigheid dat het feitelijke inkomen van de man beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. De jurisprudentie van de Hoge Raad over het buiten beschouwing laten van een inkomensvermindering, is niet gevolgd door de rechtbank, aldus de man. De man heeft geen draagkracht om de opgelegde bijdrage van € 137,- per maand te voldoen. Per 1 januari 2013 moet de bijdrage op nihil worden gesteld.
5. De gemeente verweert zich daartegen als volgt. De man stelt zonder bewijsstukken dat hij in zijn levensonderhoud voorzag door in te teren op zijn spaargeld. Het had op zijn weg gelegen om hierop ook een beroep te doen voor het levensonderhoud van het kind. De gemeente kan het betoog van de man over het onnodig beroep doen op overheidsgelden van de man niet volgen wanneer hij besluit om geen beroep te doen op zijn WW, maar vervolgens wel een WWB-uitkering aanvraagt. De man had zijn inkomensverlies kunnen beperken door een WW-uitkering aan te vragen. Evenmin is voortvarend door de man getracht zijn inkomensverlies te beperken door een nieuwe baan te vinden. Gezien de voertuigen die op naam van de man hebben gestaan, moet er voldoende ruimte zijn geweest om in het levensonderhoud van het kind te voorzien. De man verschaft onvoldoende inzicht in zijn financiën.
6. Het hof overweegt als volgt. In geschil is de verhaalsbijdrage over de periode van 1 januari 2013 tot 15 januari 2015, de datum dat de dochter van de man de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Vaststaat dat op 31 december 2012 de arbeidsovereenkomst van de man bij [naam 3] is beëindigd. De man verdiende bij dit bedrijf een bruto jaarinkomen van € 20.133,-.
7. Het hof stelt voorop dat het bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aankomt op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven. Indien de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijk inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen dan is de inkomensvermindering herstelbaar en is van verlies van draagkracht geen sprake (vgl. HR 23 januari 1998, NJ 1998,707).
8. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende aangetoond dat hij niet in staat is geweest een vergelijkbaar inkomen te verwerven als bij zijn voormalige werkgever. Van de man had verwacht mogen worden dat hij nadere stukken, zoals sollicitatiebrieven en reacties daarop, zou overleggen waaruit zou blijken dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zijn inkomen te vermeerderen. Door de man zijn slechts twee sollicitatiebrieven in het geding gebracht, één van 4 augustus 2014 en één van 11 maart 2015. Verder heeft de gemeente stukken van de RDW in het geding gebracht waaruit blijkt dat de man in de onderliggende periode meerdere auto’s op zijn naam heeft laten staan. Door de advocaat van de man is ter zitting te kennen gegeven dat de man voor bekenden auto’s op zijn naam zette en dat hij daarvoor geld heeft ontvangen. Niet bekend is wat de hoogte daarvan is. Ook de door de man gestelde schulden, zijn onvoldoende met verificatoire bescheiden onderbouwd. De man is in de onderliggende periode op meerdere adressen woonachtig geweest. Ter zitting is tevens namens de advocaat van de man gesteld dat hij verwacht dat de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen op termijn op de man van toepassing zal zijn. Aan die niet onderbouwde verwachting, gaat het hof voorbij. De man is niet ter zitting verschenen om zelf de onduidelijkheden omtrent zijn financiële positie weg te nemen .
9. Nu het hof uitgaat van het fictieve inkomen dat de man had bij zijn voormalige werkgever, omdat het geen rekening houdt met de inkomensvermindering, geldt de regel dat het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering in beginsel niet mag leiden tot het resultaat dat het totale inkomen van de man bij voldoening aan zijn onderhoudsplicht op basis van de aldus berekende fictieve draagkracht zakt beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm, niet.
10. Gelet op de in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde verplichting voor partijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, trekt het hof op basis van het voorgaande de conclusie dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden en feitelijk heeft onderbouwd met bescheiden dat hij niet over voldoende draagkracht beschikte om de verhaalsbijdrage van € 137,- per maand van 1 maart 2012 tot 15 januari 2015 te voldoen. Het hof zal in zoverre de bestreden beschikking vernietigen dat de einddatum van de verhaalsbijdrage wordt bepaald op 15 januari 2015.
11. Aangezien de onderliggende rechtsverhouding van familierechtelijke aard is zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Het hof ziet geen aanleiding om de gemeente te veroordelen in de proceskosten en zal het daartoe strekkende verzoek van de man afwijzen.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.