ECLI:NL:GHDHA:2015:3989
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- M. van Nievelt
- H. Husson
- C. Calkoen-Nauta
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en toepassing van Bijbelse normen in het Nederlandse recht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheiding tussen een man en een vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2015, waarin de echtscheiding was uitgesproken. De man stelde dat de echtscheiding in strijd was met de Bijbelse normen die hij en de vrouw hadden afgesproken bij hun huwelijk. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld op basis van het Burgerlijk Wetboek, terwijl volgens hem het goddelijk recht zou moeten prevaleren. De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwistte de stellingen van de man en stelde dat het Nederlands recht van toepassing was. Ze voerde aan dat er sprake was van een duurzame ontwrichting van het huwelijk en dat de man niet meer met haar kon samenleven.
Het hof overwoog dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld en dat de man niet had aangetoond dat er redenen waren om aan de psychische toestand van de vrouw te twijfelen. Het hof concludeerde dat de echtscheiding op verzoek van de vrouw terecht was uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam ontwricht was. De man had geen bewijs geleverd voor zijn stellingen over de psychische toestand van de vrouw. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.
Deze uitspraak benadrukt de scheiding tussen goddelijk recht en burgerlijk recht in Nederland, en bevestigt dat de Nederlandse rechter oordeelt op basis van de geldende wetgeving, ongeacht de persoonlijke geloofsovertuigingen van de partijen.