ECLI:NL:GHDHA:2015:3989

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
200.167.698/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Nievelt
  • H. Husson
  • C. Calkoen-Nauta
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en toepassing van Bijbelse normen in het Nederlandse recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheiding tussen een man en een vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2015, waarin de echtscheiding was uitgesproken. De man stelde dat de echtscheiding in strijd was met de Bijbelse normen die hij en de vrouw hadden afgesproken bij hun huwelijk. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld op basis van het Burgerlijk Wetboek, terwijl volgens hem het goddelijk recht zou moeten prevaleren. De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwistte de stellingen van de man en stelde dat het Nederlands recht van toepassing was. Ze voerde aan dat er sprake was van een duurzame ontwrichting van het huwelijk en dat de man niet meer met haar kon samenleven.

Het hof overwoog dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld en dat de man niet had aangetoond dat er redenen waren om aan de psychische toestand van de vrouw te twijfelen. Het hof concludeerde dat de echtscheiding op verzoek van de vrouw terecht was uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam ontwricht was. De man had geen bewijs geleverd voor zijn stellingen over de psychische toestand van de vrouw. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Deze uitspraak benadrukt de scheiding tussen goddelijk recht en burgerlijk recht in Nederland, en bevestigt dat de Nederlandse rechter oordeelt op basis van de geldende wetgeving, ongeacht de persoonlijke geloofsovertuigingen van de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 7 oktober 2015
Zaaknummer : 200.167.698/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-6505
Zaaknummer rechtbank : C/10/457025
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: [naam advocaat 1] ,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: [naam advocaat 2] .

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 7 april 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 januari 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 3 juni 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 16 april 2015 een brief van 14 april 2015 met als bijlage een V-formulier van 14 april 2015 met bijlage;
- op 27 augustus 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 27 mei 2015 een brief van 26 mei 2015 met bijlage.
De zaak is op 9 september 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [trouwdatum] te [plaats] , uitgesproken en zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de echtscheiding.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vrouw tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen. Kosten rechtens.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
4. De man stelt – verkort weergegeven – dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot echtscheiding van de vrouw overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft behandeld en meer in het bijzonder met toepassing van het daarin genoemde criterium dat voor echtscheiding sprake dient te zijn van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. De man en de vrouw hebben elkaar op [trouwdatum] de belofte gedaan om overeenkomstig de Bijbelse normen niet van elkaar te scheiden tot de dood hen scheidt. De beperkte gronden op grond waarvan volgens de Bijbel kan worden gescheiden (indien sprake is van overspel) zijn niet van toepassing volgens de man. Partijen zijn derhalve bewust afgeweken van de toepasselijkheid van artikel 1:151 BW. Niet van belang is dat er onderscheid is tussen een burgerlijk huwelijk en een kerkelijk huwelijk. Partijen hebben gekozen voor goddelijk recht, een recht dat door God zelf is vastgesteld en waar mensen geen afbreuk aan kunnen doen, ook niet door middel van bepalingen van kerkelijk recht. Het goddelijk recht dient volgens de man in deze te prevaleren.
De man stelt voorts dat de volharding van de vrouw dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, voortkomt uit een psychische toestand. De man vindt het onbegrijpelijk dat de rechtbank uit de houding van de vrouw ter zitting heeft afgeleid dat er geen reden is om te twijfelen aan de psychische toestand van de vrouw. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten de psychische afwijking, de oorzaak en de symptomen daarvan te onderzoeken. De man is voorts van mening dat de rechtbank onduidelijk is daar waar zij stelt dat herstel van een normale huwelijkse betrekking tussen partijen niet meer tot de mogelijkheden behoort. Partijen hebben reeds eerder moeilijke periodes gehad en hebben deze weten te doorstaan. De rechtbank heeft volgens de man voorts ten onrechte laten meewegen dat partijen sinds [datum] niet meer samenwonen. Dit is geen aanwijzing dat sprake is van een duurzame ontwrichting.
De man herhaalt tot slot zijn bewijsaanbod om te onderbouwen en te bewijzen dat sprake is van een belemmering van de vrouw van psychische aard die haar ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding wilsonbekwaam maakt.
5. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Zij stelt – kort samengevat – dat Nederlands recht van toepassing is en dat de Nederlandse rechter dient te oordelen op basis van de Nederlandse wet. Regels van goddelijk recht staan hier buiten en doen niets aan de beslissing van de rechtbank af. De vrouw verwijst vervolgens naar de inhoud van de pleitaantekeningen overgelegd bij de rechtbank. De vrouw persisteert in haar stelling dat sprake is van een duurzame ontwrichting. Zij herhaalt wat zij heeft uitgesproken ter zitting bij de rechtbank: “ik laat mij niet door mijn man manipuleren/chanteren en mezelf een stoornis aanpraten. De basis van het vertrouwen tussen ons is weg en ons huwelijk is onherstelbaar duurzaam ontwricht”. De vrouw ontkent een ziektebeeld dat wijst op wilsonbekwaamheid.
6. Het hof overweegt als volgt. Wat betreft de vraag of het burgerlijk recht of het goddelijke recht moet worden toegepast is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof heeft hierbij tevens in aanmerking genomen hetgeen de Hoge Raad in 2002 heeft overwogen (in Hoge Raad 12 juli 2002, ECLI:NL:Hoge Raad:2002:AE4037) dat de wet het huwelijk op grond van artikel 1:30 BW alleen in zijn burgerlijke betrekkingen beschouwt en voorts, afgezien daarvan, een geloofsovertuiging niet maatgevend kan zijn voor het in de Nederlandse samenleving als geheel geldende recht met betrekking tot de mogelijkheid van ontbinding van een huwelijk.
Het hof zal derhalve, evenals de rechtbank heeft gedaan, het verzoek tot echtscheiding behandelen conform de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
7. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:151 BW de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Een huwelijk is duurzaam ontwricht indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden en geen uitzicht bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen. Indien een echtgenoot gemotiveerd stelt en daarbij volhardt dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit voor de rechter vrijwel altijd een beslissende aanwijzing zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht (HR 6 december 1996, NJ 1997, 189) waardoor aan (verdere) bewijslevering niet meer wordt toegekomen.
8. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat partijen al sinds september 2014 feitelijk uiteen zijn en sindsdien gescheiden leven. Partijen hebben beperkt contact met elkaar. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft de vrouw uitdrukkelijk verklaard dat zij niet meer met de man getrouwd wil blijven en ook in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw dit namens de vrouw herhaald. Volgens de vrouw is een herstel van de relatie van partijen niet meer mogelijk. Zij wil verder met haar leven zonder de man en wenst niet meer met de man getrouwd te zijn. Onder de gemelde omstandigheden oordeelt het hof dat sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen. Gelet op het voorgaande, en nu er naar het oordeel van het hof geen reden is om te twijfelen aan de psychische toestand van de vrouw en de man dit ook niet met verificatoire bescheiden, zoals een verklaring van een arts, heeft onderbouwd, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
9. Het hof zal, anders dan de vrouw heeft verzocht, als te doen gebruikelijk in familiezaken de proceskosten in hoger beroep compenseren.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson en Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2015.