In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Turkije, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, voor het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het eerdere vonnis. Tijdens de zitting op 22 september 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord.
De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een revolver, die qua vorm en afmetingen een nagenoeg sprekende gelijkenis vertoonde met bestaande vuurwapens. De verdediging stelde dat het aangetroffen voorwerp een speelgoedpistool was en dat het bezit daarvan niet strafbaar was. Het hof heeft echter overwogen dat de criteria voor de gelijkenis met vuurwapens, zoals vastgelegd in de Wet wapens en munitie, zijn overschreden. De deskundige van de politie had verklaard dat het voorwerp be- en afdreigingsgeschikt was en dat het een gelijkenis vertoonde met diverse merken en modellen van revolvers.
Het hof heeft geoordeeld dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de samenleving in overweging genomen, waarbij het bezit van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gevoelens van onveiligheid kan veroorzaken. De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.