ECLI:NL:GHDHA:2015:4011

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
22/002441-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbranding en bedreiging met vuurwapen in horecagelegenheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk stichten van brand in een horecagelegenheid, bedreiging met een vuurwapen en mishandeling. De feiten vonden plaats tussen februari en juli 2013. De verdachte heeft samen met anderen brand gesticht in een horecagelegenheid met als doel de verzekeringspenningen te laten uitkeren. Dit leidde tot aanzienlijke schade aan het pand en levensgevaar voor aanwezige personen. Daarnaast heeft de verdachte op straat, in het bijzijn van getuigen, [slachtoffer 1] bedreigd met een vuurwapen en [slachtoffer 2] mishandeld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft de vrijspraak van de rechtbank voor andere tenlastegelegde feiten bevestigd, omdat er onvoldoende bewijs was. De verdediging voerde aan dat er vormverzuimen waren, maar het hof verwierp deze argumenten. De strafmotivering hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal grotendeels overgenomen, maar de strafmaat aangepast.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002441-14
Parketnummer: 10-680303-13
Datum uitspraak: 8 oktober 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Indonesië) op [dag] 1979,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond - De Schie, Rotterdam te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 24 september 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 7 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 28 februari 2013 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand (gelegen aan de [adres]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een deel van dat bedrijfspand, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of dat deel van dat bedrijfspand geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en/of de in dat bedrijfspand aanwezige goederen en/of voor de belendende woningen en/of kantoren, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in dat bedrijfspand en/of die belendende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
2:
hij op of omstreeks 19 mei 2013 te Dordrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) getoond en/of voorgehouden aan en/of gericht op die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ga nou weg, anders ga ik je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2013 tot en met 15 juni 2013 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]),
  • (met gebalde vuisten) heeft geslagen en/of gestompt en/of
  • knietjes heeft gegeven in het gezicht en/of tegen het oor, althans tegen het hoofd van die [slachtoffer 2],
- waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4:
hij op of omstreeks 05 juli 2013 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand (supermarkt [winkel]) gelegen aan het [adres], weg te nemen (een) goed(eren) en/of (een) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [winkel] en/of [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot het bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5:
hij op of omstreeks 04 juli 2013 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand (restaurant [naam]) gelegen aan het
[adres], weg te nemen (een) goed(eren) en/of (een) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot het bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6:
hij op of omstreeks 14 mei 2013 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand weg te nemen (een) goed(eren) en/of (een) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot het bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4, 5 en 6 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hieromtrent dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende is gebleken dat het de verdachte is geweest die de onder 4 tot en met 6 ten laste gelegde pogingen tot inbraak heeft gepleegd, zodat vrijspraak daarvan dient te volgen.
Verweren van de verdediging
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota – ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat in het dossier geen machtiging van de rechter-commissaris aanwezig is waarin toestemming wordt gegeven voor het opnemen van de gesprekken van de medeverdachte [medeverdachte]. Derhalve dienen de OVC-gesprekken te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de opgenomen gesprekken van de aangever [slachtoffer 2] eveneens dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu ook de machtiging van de rechter-commissaris voor het opnemen van zijn telefoongesprekken zich niet in het dossier bevindt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem of haar ten laste gelegde feit waarover de rechter heeft te oordelen.
De door de verdediging gestelde vormverzuimen zijn al dan niet begaan in voorbereidende onderzoeken inzake een ander dan de verdachte, namelijk [naam] en
[slachtoffer 2]. Reeds om die reden behoeven aan de door de raadsman gestelde vormverzuimen, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de zogenoemde Schutznorm, geen rechtsgevolgen te worden verbonden.
Het hof verwerpt de door de raadsman gevoerde verweren.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks28 februari 2013 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen
, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand (gelegen aan de [adres]), immers
heeft/hebben verdachte en
/of (een of meer van)zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een deel van dat bedrijfspand, althans met
(een)brandbare stof
(fen
), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en
/ofdat deel van dat bedrijfspand
geheel ofgedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en
/ofde in dat bedrijfspand aanwezige goederen en
/ofvoor de belendende woningen en
/ofkantoren,
in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/of levensgevaar voor zich in dat bedrijfspand en/of die belendende woningen bevindende personen, in elk gevallevensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
2:
hij op
of omstreeks19 mei 2013 te Dordrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een
(op een)vuurwapen
(gelijkend voorwerp)getoond
en/of voorgehoudenaan en
/ofgericht op die [slachtoffer 1] en
/of(daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ga nou weg, anders ga ik je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:
hij in
of omstreeksde periode van 14 juni 2013 tot en met 15 juni 2013 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]),
  • (met gebalde vuisten) heeft geslagen en/of gestompt en
  • knietjes heeft gegeven in het gezicht en
- waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman overeenkomstig de overgelegde pleitnota aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft gehandeld uit noodweer nu uit de bewegende camerabeelden is gebleken dat de aangever steeds de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht. Om die reden dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar ’s hofs oordeel is - gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep - de stelling van de raadsman en de verklaring van de verdachte dat het de aangever is geweest die de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht, waardoor de verdachte zich genoodzaakt zag zich te verdedigen, onvoldoende aannemelijk geworden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verschillende getuigen niet over een dergelijke situatie hebben verklaard en dat hiervan evenmin is gebleken uit de op de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Er is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heef samen met (een) ander(en) tegen betaling opzettelijk brand gesticht in een horecagelegenheid, zodat de eigenaar van die gelegenheid de verzekeringspenningen kon doen uitkeren. De brand heeft de horecagelegenheid voor een groot deel in de as gelegd, waarbij levensgevaar te duchten is geweest voor de in het boven het pand gelegen kantorencomplex aanwezige huismeester en zijn vrouw. De verdachte heeft door aldus te handelen uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder rekening te houden met de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen voor anderen. Feiten als het onderhavige zijn in hoge mate gevaarzettend en brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg, terwijl ze doorgaans ook grote (financiële) schade veroorzaken.
Voorts heeft de verdachte zich op klaarlichte dag en in de aanwezigheid van meerdere getuigen op straat schuldig gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen van [slachtoffer 1]. Het gebeurde is blijkens de aangifte voor het slachtoffer beangstigend geweest. Een feit als het onderhavige versterkt eveneens de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2]. Uit frustratie heeft de verdachte voornoemde [slachtoffer 2] – die een vriend was – met zijn vuisten geslagen en knietjes gegeven in zijn gezicht en tegen zijn oor. Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer nodeloos pijn en letsel bezorgd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 september 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een reclasseringsadvies d.d.
16 maart 2015 van het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering. Het hof schaart zich achter het voorstel in voornoemde reclasseringsrapportage tot het stellen van de daar genoemde bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze zijn vermeld op de in het dossier gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57, 63, 157, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk acht.
Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggave aan de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 PAK sigaret MARLBORO G4329244,
  • 2.00 PAK CHESTERFIELD G4329246,
  • 2.00 PAK STUYVESANT G4329247,
  • 16.00 STK Shag LUCKY STRIKE L&M, Duin G4329251, (1 x L en M, 5 x Lucky Strike, 10 x Duin)
  • 9.00 STK scheermes GILETTE FUSION proglide G4329252
  • 6.00 STK randapparatuur USB STICK AH G4329253, USB sticks [winkel].
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. J.W. van Rijkom en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. I. Kluiter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2015.
Mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.