ECLI:NL:GHDHA:2015:4023

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
200.157.086/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Sutorius-van Hees
  • Kamminga
  • Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om geslachtsnaamswijziging na raadsonderzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van twee minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om vervangende toestemming voor de wijziging van de geslachtsnaam van haar kinderen, die momenteel de achternaam van hun vader dragen. De vader, verweerder in hoger beroep, was het niet eens met dit verzoek en de Raad voor de Kinderbescherming had in een rapportage geadviseerd om het verzoek af te wijzen. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de minderjarigen en de emotionele gevolgen van een naamswijziging. Het hof concludeert dat de minderjarigen onvoldoende in staat zijn om de gevolgen van een dergelijke wijziging te overzien en dat het verzoek van de moeder niet in het belang van de kinderen is. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek tot naamswijziging af. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 2 december 2015
Zaaknummer : 200.157.086/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-2886
Zaaknummer rechtbank : C/09/464334
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J.G. Jukema te Bergschenhoek,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G. Crawfurd te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 25 februari 2015, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar het belang van de minderjarigen [minderjarige A] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , en [minderjarige B] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen) bij de verlening van vervangende toestemming voor wijziging van hun geslachtsnaam zoals overwogen in rechtsoverweging 14 en daaromtrent rapport en advies uit te brengen. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 30 mei 2015.
Bij V-formulier van 31 juli 2015 heeft de vader zijn standpunt aan het hof laten weten ten aanzien van (het hof begrijpt:) de conceptrapportage van de raad.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 18 september 2015 het raadsrapport van 14 september 2015 ingekomen.
Bij brief van 22 september 2015 heeft het hof het raadsrapport doen toekomen aan partijen en hen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 1 oktober 2015 een V-formulier van 30 september 2015 met bijlagen ingekomen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 6 oktober 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 8 oktober 2015 een V-formulier van 7 oktober 2015 ingekomen.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlening van vervangende toestemming aan de moeder voor de indiening van een verzoekschrift tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarigen bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
2. De raad adviseert het hof in zijn rapport van 14 september 2015 om het verzoek tot naamswijziging af te wijzen. Volgens de raad komen in de uitlatingen van de minderjarigen geen zwaarwegende aanleidingen naar voren, die een volledige afwijzing van de vader, van zijn familie of van zijn naam verklaren. Hun afweer en de afkeer van de vader lijken eerder voort te komen uit loyaliteit jegens de moeder en de grootouders van moederszijde en de uiting die zij daaraan willen geven, als ook uit het niet meer lijken te kunnen verdragen van ambivalentie. Beweegredenen bij de minderjarigen worden veelal in emotionele bewoordingen gedaan. Qua niveau van functioneren als ook qua leeftijd zou van de minderjarigen verwacht mogen worden dat zij een mening of diepe wens gedifferentieerd kunnen onderbouwen, waarbij zij verdriet, pijn of schuldgevoel niet uit de weg gaan. In het raadsonderzoek is slechts naar voren gekomen dat zij een naamswijziging willen om daarmee het leven van een 8.9 naar een 10 te brengen. Dieper en gedifferentieerder gaat het niet. De raad constateert wel dat de gedragingen en uitingen van de minderjarigen overeenkomen met de kenmerken genoemd in de Methodiek Jeugdzorg theoretisch fundament (4.2): de argumenten die de kinderen aanhalen zijn zwak; de kinderen laten geen ambivalentie zien, dat wil zeggen dat de ene ouder omschreven wordt als honderd procent goed, de ander als honderd procent fout; dat de kinderen zeggen dat de afwijzing uitsluitend hun eigen besluit is en de verzorgende ouder dat beaamt; dat de kinderen de verzorgende ouder krachtig steunen; dat de kinderen geen schuldgevoelens hebben over hun afwijzende gedrag; dat ook de familie van de verstoten ouder wordt afgewezen. De raad heeft stil gestaan bij het feit wat het voor de minderjarigen betekent om binnen hun gezinssysteem aanwezig te zijn en te blijven als kinderen met de achternaam “ [geslachtsnaam vader] ”. Ook heeft de raad overwogen wat mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn bij het wijzigingen van de achternaam. De raad hanteert hierin het uitgangspunt dat het probleem moet worden gezien in de dynamiek van het systeem. Het kind reageert met zijn uitspraken en gedrag op een gepolariseerde en voor hem bedreigende situatie. Het is van belang de dynamiek tussen de ouders, evenals de dynamiek binnen het kind zelf te onderkennen. Denkend vanuit systeemtermen zal de oplossing gezocht moeten worden in een gezins- en familiegerichte interventie. De raad is erop uit gekomen dat het wijzigen van de geslachtsnaam niets veranderd aan deze gepolariseerde situatie, noch dat de minderjarigen met een andere naam in staat zullen zijn ambivalentie te verdragen dan wel keuzes en beslissingen met gevoel te kunnen en durven maken.
3. De vader kan zich verenigen met de inhoud en strekking van het raadsrapport. Volgens hem is het duidelijk dat de minderjarigen de reikwijdte van hun uitspraken niet inzien. Zij kunnen niet zeggen waarom zij hun geslachtsnaam willen wijzigen. Het gaat om een emotionele component. Deze component is ingegeven door de ouderverstoting en de loyaliteit aan de moeder. Deze twee laatste elementen zijn onwenselijke en schadelijke factoren in een dergelijke situatie. De minderjarigen ondervinden nu al duidelijk last van de – door de moeder ingegeven – beeldvorming die zij over de vader hebben. Ook zijn er zorgen om hun emotionele ontwikkeling en hun identiteit. De oplossing moet gezocht worden in andere richtingen, niet in de naamswijziging. Met een naamswijziging wordt ouderverstoting alleen maar bestendig en verstevigd. Een naamswijziging is volgens de vader dan ook niet aan de orde.
4. De moeder is van mening dat de raad op onjuiste gronden is gekomen om het verzoek tot naamswijziging af te wijzen. Zij stelt – onder verwijzing naar het rapport “Theoretisch fundament bij de aanpak van complexe scheidingen” van drs. E.A. Groenhuijsen – dat de raad zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het feit dat de echtscheiding tussen partijen reeds op 10 mei 2011 tot stand is gekomen en dat de rechtbank op advies van de raad bij beschikking van 28 maart 2012 het verzoek van de vader om een zorgregeling heeft afgewezen. Deze beslissing van de rechtbank heeft tot onomkeerbare gevolgen geleid, die van wezenlijke invloed zijn geweest op de ontwikkeling van de minderjarigen en tot de verdere onthechting tussen hen en de vader. Daarbij doelt de moeder louter op de feitelijke situatie, dat de vader al lange tijd geen rol in het leven van de minderjarigen meer speelt. De moeder is van mening dat de raad een aantal factoren in zijn onderzoek had moeten betrekken, zoals de werking van het gezinssysteem ten tijde van het huwelijk van partijen, welke van invloed zijn op de invulling van het ouderschap na de scheiding. Zij betoogt dat de hechting tussen de minderjarigen en de vader onvoldoende is geweest, hetgeen tot uiting is gekomen bij de scheiding. Dat de door de vader aan de raad toegezonden foto’s een bewijs vormen dat er tussen hem en de minderjarigen een band is geweest, die als sensitief en responsief kan worden aangemerkt, wordt door de moeder betwist. Deze hechting was er wel tussen de moeder en de minderjarigen, alsmede tussen de grootvader van moederszijde en de minderjarigen. Voorts merkt de moeder op dat de raad in zijn rapportage verzuimt te vermelden dat er ook andere verklaringen kunnen zijn waarom kinderen een ouder afwijzen. Nu de minderjarigen zich sensitief en responsief nagenoeg uitsluitend hebben gehecht aan de moeder en haar familie, zich qua temperament en persoonlijkheid ook het meest bij hen thuis voelen, is de wijziging van de achternaam in “ [geslachtsnaam moeder] ” sterk verbonden met hun recht op een eigen ontwikkeling/identiteit. Naar de mening van de moeder dient daarbij in aanmerking te worden genomen dat de minderjarigen, die de leeftijd van 12 jaar inmiddels ruimschoots hebben gepasseerd en feitelijk al enige jaren geleden zelf de achternaam “ [geslachtsnaam moeder] ” zijn gaan voeren, in hun wens blijven volharden.
5. Het hof overweegt als volgt. Nu partijen van mening verschillen over een eventuele wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarigen is er sprake van een geschil omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening, dat beoordeeld dient te worden op grond van artikel 1:253a BW. Dit artikel vormt voor de burgerlijke rechter een zelfstandig toetsingskader en bepaalt dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders hieromtrent op verzoek van beiden of een van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De burgerlijke rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 25 april 2008 (LJN BC5901) volgt bovendien dat hoezeer het belang van het kind een overweging van eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Dit betekent dat het hof weliswaar rekening houdt met de omstandigheid dat artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging aan de mening van de minderjarige van 12 jaar of ouder majeur gewicht toekent, maar dat dit binnen het toetsingskader van artikel 1:253a BW niet van doorslaggevende betekenis hoeft te zijn.
6. Hoewel het hof begrip heeft voor de uitdrukkelijk geuite wens van de minderjarigen om hun geslachtsnaam gewijzigd te zien, is het hof met de raad van oordeel dat deze wijziging thans niet in hun belang is. Gelet op de grote emotionele consequenties van een dergelijke wijziging, is daarvoor noodzakelijk dat de minderjarigen de reikwijdte van een dergelijke wijzing kunnen overzien. Dat is naar het oordeel van het hof niet althans onvoldoende het geval. In genoemde tussenbeschikking heeft het hof reeds aangegeven dat het ook bij het horen van de kinderen voor het hof niet duidelijk is geworden waarom zij de geslachtsnaamwijziging zo stellig willen. Het rapport van de raad bevestigt dat. Het op de door de moeder en de minderjarigen voorgestane manier uitbannen van de vader uit het leven van de minderjarigen, acht het hof met de raad niet in het belang van de minderjarigen, aangezien zij op die manier een deel van hun identiteit ontkennen en verliezen, zonder dat duidelijk is geworden dat zij de gevolgen daarvan kunnen verwoorden en overzien. Hoewel de minderjarigen dit waarschijnlijk anders voelen, biedt een geslachtsnaamwijziging niet de oplossing voor de problemen die zij op dit moment lijken te ervaren in hun relatie tot de vader. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder tot het verlenen van een vervangende toestemming voor de ontbrekende instemming van de vader voor geslachtsnaamwijziging, afwijzen. De door de moeder in haar reactie op het raadsadvies aangevoerde stellingen voeren niet tot een ander oordeel. Met name voor wat betreft het ontbreken van omgang/contact tussen de vader en de minderjarigen sedert 2011 merkt het hof op dat ook dit een gevolg is van de door de raad gesignaleerde problematiek, maar dat nog zal moeten worden geïnvesteerd in oplossingen daarvan langs andere weg. Derhalve verwerpt het hof het beroep.
Proceskosten
7. Het hof zal zoals gebruikelijk de kosten van deze procedure, die een familiezaak betreft, compenseren in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
8. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om vervangende toestemming te verlenen om de geslachtsnaam van de minderjarigen te wijzigen;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Sutorius-van Hees, Kamminga en Jansen, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2015