In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van de appellant, domicilie kiezende te Rotterdam, tegen Stichting Woonstad Rotterdam. De zaak is geregistreerd onder nummer 200.157.953/01 en betreft een ontruiming van een huurwoning wegens hennepteelt. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag, had in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank Rotterdam zou beslissen in zijn voordeel. Echter, de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de procedure heeft het hof op 20 januari 2015 een comparitie van partijen gehouden, waaruit bleek dat beide partijen een Second Opinion-procedure wensten. Dit verzoek werd toegestaan en partijen hebben de benodigde SO-formulieren ingevuld en ondertekend. Het hof heeft vervolgens de stukken van de eerste aanleg bestudeerd en de overwegingen van de kantonrechter overgenomen. De enige grief van de appellant was dat de rechtbank niet overeenkomstig zijn vordering had beslist.
Het hof heeft geoordeeld dat het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd dient te worden, zonder dat nadere motivering noodzakelijk was, gezien de afspraken in het Second Opinion Reglement. De appellant is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn beperkt tot het door Woonstad betaalde griffiegeld en een punt voor salaris advocaat. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonstad de kosten direct kan vorderen.