ECLI:NL:GHDHA:2015:429

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.144.415
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • S. Sutorius-van Hees
  • A. van Nievelt
  • M. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding straatverbod met betrekking tot omgangsregeling en spoedeisend belang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende een straatverbod dat door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam is opgelegd aan de man. De vrouw had in eerste aanleg een straatverbod van 200 meter rondom haar woning gevraagd, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. De man is in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis, met de stelling dat er geen spoedeisend belang meer is voor het straatverbod, nu de rust tussen partijen is hersteld en de omgangsregeling met hun kind is hervat. Tijdens de procedure hebben beide partijen verzocht om het pleidooi niet te laten doorgaan, en het hof heeft hen gevraagd om te bevestigen of er nog een spoedeisend belang bestond. De vrouw heeft aangegeven dat de situatie is genormaliseerd, wat het hof heeft meegenomen in zijn beoordeling.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang meer is bij het door de vrouw gevraagde straatverbod. Dit leidde tot de conclusie dat de grief van de man slaagde, en het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd wat betreft het straatverbod. De vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam bekrachtigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling, maar heeft het voor het overige vernietigd en de door de vrouw verzochte voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.144.415
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/444552/KG ZA 14-122

arrest van de familiekamer d.d. 27 januari 2015

inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Dongelmans,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.A. Ray.

Het geding

Bij exploot van 14 maart 2014 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 maart 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Rotterdam, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis. De appeldagvaarding bevat drie grieven.
Ter rolzitting van 6 mei heeft de man geconcludeerd voor eis conform de in de appeldagvaarding geformuleerde grieven.
Bij arrest van 20 mei 2014 heeft het hof een comparitie van partijen te gelast op 27 juni 2014.
Bij brief van 2 juni 2014 heeft de vrouw een productie in het geding gebracht.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 23 juni 2014.
Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Ter rolzitting van 4 augustus 2014 heeft de vrouw een memorie van antwoord genomen.
De man heeft pleidooi gevraagd. Dit pleidooi is bepaald op 12 november 2014.
Op 31 oktober 2014 hebben partijen verzocht het pleidooi niet te laten doorgaan. Partijen hebben het hof verzocht arrest te wijzen.
De vrouw heeft het hof bij fax van 1 december 2014 bericht en de man heeft het hof bij fax van 2 december 2014 bericht.
Uiteindelijke is arrest bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de door de voorzieningenrechter onder ‘2.1’ in het bestreden vonnis vastgestelde feiten is niet opgekomen zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten zal uitgaan.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de man verboden, gedurende één jaar na betekening van het bestreden vonnis, zich te begeven binnen een straal van 200 meter van het woonhuis van de vrouw. Bepaald is dat bij overtreding van het verbod de man een dwangsom zal verbeuren van € 500 - voor iedere keer dat hij in strijd handelt met voornoemd verbod, met een maximum van € 5000 -. De proceskosten zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. De man vordert dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat het hof het in eerste aanleg opgelegde straatverbod zal afwijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van de man in de kosten van de procedure.
5. De man voert als meest verstrekkend verweer dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden die een straatverbod als toegewezen rechtvaardigen.
6. Het hof stelt voorop dat, indien in hoger beroep de vraag voorligt of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing daarvan hetzij na weigering daarvan door de voorzieningenrechter, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, ook in hoger beroep, zonodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (vgl. HR 31 mei 2002, LJN: AE 3437 en NJ 2003, 343). Het hof oordeelt dat hiervan geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
7. Naar aanleiding van het verzoek van 31 oktober 2014 van partijen om het pleidooi niet te laten doorgaan, is partijen verzocht het hof mee te delen of bij de verzochte voorziening nog een spoedeisend belang bestaat. Bij fax van 2 december 2014 is namens de vrouw meegedeeld dat de rust tussen partijen is wedergekeerd en dat de spoedeisendheid niet meer aanwezig lijkt te zijn. Namens de man is bij fax van 1 december 2014 onder meer aan het hof meegedeeld dat de omgangsregeling tussen de man en het minderjarig kind van partijen is hervat. Het hof overweegt dat uit de schriftelijke mededelingen van partijen volgt dat ten aanzien van de vordering van de vrouw thans niet langer een spoedeisend belang aanwezig is.
8. Het vorenstaande leidt ertoe dat de grief van de man slaagt en dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd wat betreft het straatverbod en dat de dwangsom en de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg zullen worden afgewezen.
9. De door de man gevorderde proceskostenveroordeling in hoger beroep en in eerste aanleg zal worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe dat gelet op de feiten en omstandigheden ten tijde van de procedure in eerste aanleg, niet kan worden geconcludeerd dat het kort geding door de vrouw zoals de man stelt, te lichtvaardig is aangespannen. Het feit dat de vrouw weet dat de man niet op basis van een toevoeging procedeert, maakt dit niet anders. Gezien het feit dat er sprake is van partijen die een relatie met elkaar hebben gehad, acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt. Het bestreden vonnis zal in die zin dan ook worden bekrachtigd en het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 5 maart 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam wat betreft de proceskostenveroordeling;
vernietigt het bestreden vonnis voor het overige en, in zoverre opnieuw recht doende:
wijst de door de vrouw verzochte voorlopige voorziening af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Sutorius-van Hees, van Nievelt en Stuurop en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2015 in aanwezigheid van de griffier.