ECLI:NL:GHDHA:2015:431

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.138.861
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Warnaar
  • J. Zwagemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen erfgenamen over de verkoop van een woning door erflaatster aan een erfgenaam en de waardering van de woning in bewoonde staat

In deze zaak gaat het om een geschil tussen erfgenamen over de verkoop van een woning door erflaatster aan een van de erfgenamen. Appellante, een erfgenaam, is in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam. De kern van het geschil betreft de waardering van de woning, die door erflaatster aan haar zoon is verkocht. Appellante stelt dat de woning in onbewoonde staat gewaardeerd moet worden, terwijl de rechtbank heeft geoordeeld dat de waardering in bewoonde staat moet plaatsvinden. Appellante betoogt dat de verkoop van de woning een verkapte schenking is, omdat er een aanzienlijk verschil is tussen de koopsom en de werkelijke waarde van de woning. Het hof oordeelt dat de woning in bewoonde staat moet worden gewaardeerd en dat er geen sprake is van een gift in de verkoop aan de zoon. Het hof maakt de gronden van de rechtbank tot de zijne en wijst de vorderingen van appellante af. Het hof overweegt verder dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de notaris die door haar is ingeschakeld, niet de juiste conclusies heeft getrokken. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank en veroordeelt appellante in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.136.861
Rol-/zaaknummer rechtbank : 376292 / HA ZA 11-904

arrest van de familiekamer d.d. 3 februari 2015

inzake
[erfgenaam een],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam.
tegen
[zoon van erflaatster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 14 augustus 2013 is appellante in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 15 mei 2013 en 7 augustus 2013 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden vonnissen en de daarin vermelde stukken.
Bij memorie van grieven heeft appellante 5 grieven geformuleerd en haar eis vermeerderd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven bestreden.
Appellante heeft op 12 december 2014 voorafgaande aan het pleidooi een akte houdende inbreng producties genomen, welke akte op 27 november 2014 bij het hof is ingekomen.
Op 12 december 2014 is de zaak bepleit door de advocaten van partijen.
Appellante wenst tijdens haar pleidooi haar eis te wijzigen. Geïntimeerde heeft hier bezwaar tegen gemaakt, welk bezwaar door het hof is gehonoreerd.
Partijen hebben aan het hof arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door appellante wordt gevorderd:
Op nader aan te voeren gronden, te vernietigen het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 15 mei 2013 en het eindvonnis d.d. 7 augustus 2013 dat onder zaaknummer C/10/375292/ HA ZA 11-904 tussen partijen is gewezen, alsmede de vorderingen van geïntimeerde af te wijzen;
Om geïntimeerde te veroordelen in de kosten van onderhavig hoger beroep te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Eisvermeerdering in de memorie van grieven:
3. Primair, [zoon van erflaatster] te veroordelen om aan de nalatenschap van erflaatster te betalen een bedrag van € 97.797, 61 althans een bedrag door het hof vast te stellen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art 4:84 BW tot aan de dag van de algehele voldoening c.q. de dag der verdeling;
4. Subsidiair, [zoon van erflaatster] te veroordelen om aan de nalatenschap van erflaatster te betalen, de nog vast te stellen legitieme portie, althans een bedrag door uw hof vast te stellen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 4:84 BW tot aan de dag der algehele voldoening c.q. de dag der verdeling;
5. [zoon van erflaatster] te veroordelen tot betaling aan [erfgenaam een] een bedrag van € 343.584,44 op grond van artikel 3:194 lid 2 BW, althans een bedrag door het hof vast te stellen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 15 maart 2011 tot de dag van volledige betaling;
6.[erfgenaam een] vordert daarom ook veroordeling van [zoon van erflaatster] tot betaling van € 3.293,- op grond van onrechtmatige daad te betalen aan de nalatenschap, althans een bedrag door het gerechtshof vast te stellen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 15 maart 2011 tot de dag van volledige betaling;
7. Voor recht te verklaren dat [zoon van erflaatster] de gift van € 108.318,- op grond van de artikelen 4:66 lid 1 BW en 4:233 BW dient in te brengen in de nalatenschap, althans een bedrag door uw hof vast te stellen, vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar vanaf de dag dat de nalatenschap is opengevallen tot de dag van volledige betaling.
Goede procesorde
3. In punt 12 van zijn memorie van antwoord stelt geïntimeerde, zo goed en zo kwaad als het gaat, alle verwijten en aantijgingen van appellante te pareren, in de hoop dat daarmee alle onduidelijke dan wel onsamenhangende primaire en subsidiaire en overige vorderingen van appellante voldoende zijn weerlegd.
4. Het hof overweegt als volgt. Een goede procesorde brengt met zich mede dat van een procespartij mag worden verlangd dat de processtukken op een heldere wijze worden geformuleerd en dat het voor partijen en de rechter duidelijk is waar de bezwaren zich tegen richten. Het hof is met geïntimeerde van oordeel dat door de wijze waarop appellante procedeert, haar bezwaren tegen het bestreden vonnis niet altijd even duidelijk zijn, hetgeen voor rekening en risico van appellante komt. Ook het hof heeft moeite de draad te volgen van haar 104 punten tellende memorie van grieven tevens vermeerdering van eis. De grote hoeveelheid stukken – zonder toelichting – die zij voor het pleidooi in het geding heeft gebracht maakt de problematiek er eveneens niet helderder op. De eis wijziging die appellante – tijdens het pleidooi – wenste door te voeren en haar 49 pagina`s tellende pleitnota - die slechts gedeeltelijk is voorgelezen - maakte de zaak er niet overzichtelijker op.
Verkoop woning
5. Gezien de onderlinge samenhang bespreekt het hof de grieven 1 tot en met 3 gezamenlijk.
6. De rechtbank heeft beslist in het bestreden vonnis van 15 mei 2013 dat bij de waardebepaling van de woning uitgegaan moet worden van de woning in bewoonde staat. Voorts heeft de rechtbank beslist dat appellante onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat in de verkoop van de woning aan geïntimeerde een materiële gift aan geïntimeerde besloten ligt.
7. Appellante is van mening dat voor de waardering van de woning uitgegaan moet worden van de woning vrij van huur en gebruik. Door haar wordt onder meer aangevoerd:
  • Uitdrukkelijk is er geen zakelijk recht voorbehouden en gevestigd op basis waarvan vruchtgebruik of recht van gebruik en bewoning zou zijn voorbehouden;
  • Dat derden zouden moeten uitgaan van de feitelijke situatie zoals geïntimeerde stelt, is onjuist;
  • Een recht van gebruik en bewoning zou bij een eventuele verkoop van de woning een waarde drukkend effect hebben. Nu er geen waarde drukkende factor aanwezig was, dient de waarde van de woning in 1999 anders te worden vastgesteld;
8. Voorts heeft appellante gesteld (zie punt 32 van de memorie van grieven) dat de verkoop van de woning een verkapte schenking betreft nu er een aanzienlijk verschil is tussen de door geïntimeerde betaalde koopsom en de werkelijke waarde. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is gesteld door appellante en de taxatie van [naam] makelaar waarbij de waarde in onbewoonde staat in 1999 werd getaxeerd op € 170.000,-. Dat waardeverschil is voor appellante reden om een bevoordelingsbedoeling bij erflaatster te veronderstellen. In punt 38 van haar memorie van grieven stelt appellante dat als er slechts het genot is afgesproken tussen erflaatster en geïntimeerde er eveneens sprake is van een gift. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante eveneens naar het onderzoek van notaris [naam], die zijn bevindingen eerst op 24 november 2014 in een partijdeskundigenbericht heeft vastgelegd. Notaris [naam] concludeert op blz. 9 van zijn rapport:” Een enorme gift, naast al die andere giften zoals renteloze leningen en geen kostgeld betalen en moeder alle uitgaven voor huis enzovoorts. In de akte van levering wordt geen melding gemaakt van een voorbehoud van een vruchtgebruik of een recht van gebruik en bewoning of een ander woonrecht. Er is dan mijns inziens geen waarde-drukkende factor. Zoon had namelijk elk moment kunnen zeggen dat het zijn woning is en dat zijn moeder de woning zou moeten verlaten.”
9. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerde is onder meer het navolgende naar voren gebracht;
  • Moeder [naam] (hierna te noemen erflaatster) verkocht het appartement met de bedoeling dat zij daar, na de verkoop aan haar zoon, zou blijven wonen. Dat is feitelijk ook gebeurd, want erflaatster heeft na de verkoop nog 8 jaar in het appartement gewoond totdat zij noodgedwongen in een verzorgingshuis werd opgenomen;
  • In dit kader wijst geïntimeerde er bovendien op dat hij ook geen appartement geleverd kreeg dat hem vrij ter beschikking stond; hij verkreeg een woning waarin erflaatster woonachtig was en zou blijven wonen.
10. Door geïntimeerde wordt bestreden dat er bij erflaatster een bevoordelingsbedoeling heeft bestaan om geïntimeerde te bevoordelen. Erflaatster heeft in het kader van de waardebepaling van de woning haar licht bij deskundigen opgestoken.
11. Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken volgt dat geïntimeerde zowel voor als na de verkoop van de woning met erflaatster samenwoonde. In de notariële akte met betrekking tot de verkoop van de woning is vermeld:”
Het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevond, in gebruik bij zowel verkoper en koper.”Objectief staat vast dat de woning bewoond werd door geïntimeerde en erflaatster. Gezien de feitelijke gang van zaken – erflaatster heeft ook nog acht jaar na de verkoop in de woning gewoond – is het de bedoeling van erflaatster en geïntimeerde geweest om met elkaar te blijven samenwonen. Het stond geïntimeerde niet vrij om erflaatster uit het huis te zetten. Gezien deze feiten is het hof met de rechtbank van oordeel dat de woning in bewoonde staat moet worden gewaardeerd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in de verkoop van de woning door erflaatster aan geïntimeerde geen sprake is van een gift. Het hof maakt de gronden van de rechtbank tot de zijne.
Notaris [naam]
12. Het hof gaat thans in op het partijdeskundigenbericht van notaris [naam] dat door appellante in het geding is gebracht.
13. Op appellante rust de bewijslast om aan te tonen dat erflaatster de bedoeling had om geïntimeerde te bevoordelen met de verkoop van de woning. Om deze stelling alsmede een aantal andere stellingen te onderbouwen heeft appellante een partijdeskundigenbericht in het geding gebracht.
14. Met betrekking tot het partijdeskundigenbericht heeft geïntimeerde onder meer het navolgende naar voren gebracht:”Allereerst merk ik op dat het verhaal van notaris [naam] in feite een verkapte nadere conclusie is. Voor de helderheid: [naam] is wellicht in juridische zin deskundig, maar met betrekking tot de feiten in het geheel niet. Het kwalijke is dat [naam] zich wel als zodanig presenteert en doet alsof hij de waarheid in pacht heeft. Maar niets is minder waar. Ik zal een aantal van de vergissingen – want laat ik ze zo maar noemen – van de notaris concreet benoemen. Het is helaas een hele waslijst. Kort samengevat komt het erop neer dat [naam] aan de ene kant het vermogen van erflaatster op een gebrekkige wijze reconstrueert en de financiële positie van geïntimeerde onjuist schetst en daarover onjuiste conclusies trekt en aan de andere kant alle door appellante aangedragen veronderstellingen als feiten aanvaardt en presenteert en vervolgens op basis van dit geheel een aantal, logischerwijze onjuiste, conclusies trekt. Daarbij neemt [naam] ook nog eens de vrijheid om de moraliteit van geïntimeerde te veroordelen. [naam] heeft dus geen flauw benul van de werkelijke vermogenspositie van geïntimeerde, maar trekt wel verstrekkende conclusies. [naam] zoekt niet naar feiten om zich vervolgens een mening te vormen, maar zoekt aanknopingspunten om zijn mening aan op te kunnen hangen. In die zin wordt ook, tussen neus en lippen door, even als feit geponeerd dat geïntimeerde geen kostgeld betaalde en dat dit dus een schenking is. [naam] neemt klakkeloos de stelling van appellante als een feit aan, terwijl geïntimeerde heeft gesteld altijd kostgeld te hebben betaald. [naam] weet nauwelijks iets van de vermogenspositie en uitgaven van geïntimeerde, maar dit weerhoudt hem er niet van om allerlei uitspraken te doen en zulke vergaande conclusies te trekken als dat geïntimeerde volledig op de zak van erflaatster leefde. Vrij schokkend, voor een notaris.”
15. Het hof overweegt als volgt. Appellante is op 14 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van de bestreden vonnissen. Op 18 maart 2014 heeft zij gediend voor grieven. Zij heeft geen enkele verklaring gegeven waarom het deskundigenbericht van notaris [naam] eerst na 15 maanden nadat zij in appel was gegaan in het geding is gebracht. Er is sprake van een partijdeskundigenbericht. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat notaris [naam] vragen aan geïntimeerde heeft gesteld of hem in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op het conceptdeskundigenbericht. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat notaris [naam] hoor en wederhoor heeft toegepast. Eerst bij pleidooi was geïntimeerde in staat om verweer te voeren tegen – in zijn visie – een groot aantal onjuistheden. Mede bezien het gemotiveerde verweer aan de zijde van geïntimeerde en het feit dat niet is vastgesteld dat notaris [naam] het beginsel van hoor en wederhoor bij zijn deskundigenbericht heeft toegepast acht het hof de conclusies van notaris [naam] voorbarig. Het hof hecht bewijsrechtelijk gezien geen waarde aan de conclusies van notaris [naam]. Op blz. 7 stelt notaris [naam]: ”Er is sprake van onrechtmatig handelen door de zoon jegens zijn moeder”. Naar het oordeel van het hof kan notaris [naam] op basis van zijn onderzoek niet tot de conclusie komen dat geïntimeerde onrechtmatig jegens erflaatster heeft gehandeld nu hij zijn onderzoek niet mede heeft gebaseerd op verklaringen van geïntimeerde en erflaatster. Erflaatster was niet onder curatele gesteld noch was haar vermogen onder bewind gesteld. Ook ten aanzien van zijn conclusie op blz. 9 -“een enorme gift, naast al die andere giften zoals renteloze lening en geen kostgeld betalen en moeder alle uitgaven voor huis en boodschappen laten betalen” – geldt dat notaris [naam] een conclusie trekt die niet uit de feiten volgt.
Renteloze lening
16. Het hof begrijpt uit de toelichting op grief 4 dat appellante van mening is dat gegeven het feit dat geïntimeerde geen rente heeft betaald over de geldlening dit voordeel aangemerkt moet worden als een gift. In haar vermeerdering van eis neemt zij het bedrag van € 15.632,- mee in haar vordering wegens schending legitieme rechten. Appellante heeft de legitimaire massa berekend op een bedrag van € 387.190,44.
17. Door geïntimeerde is verweer gevoerd. Geïntimeerde verwijst onder meer naar hetgeen hij bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft gesteld.
18. Het hof overweegt als volgt. In de overeenkomst van geldlening tussen erflaatster en geïntimeerde is onder meer het navolgende overeengekomen:
  • Over de geleende hoofdsom of het restant daarvan behoeft geen rente te worden betaald;
  • De hoofdsom is te allen tijde opeisbaar;
  • Voorts zal de hoofdsom of het eventuele restant daarvan te allen tijde terstond en zonder enige waarschuwing kunnen worden opgeëist, met de rente tot de dag der betaling en drie maanden extra, in de navolgende gevallen enz.
19. Uit de gewisselde stukken volgt dat geïntimeerde en erflaatster met elkaar hebben samengewoond tot aan het tijdstip dat erflaatster in een verzorgingshuis is opgenomen.
20. In punt 17 van de memorie van antwoord heeft geïntimeerde gesteld dat hij tot de sociaal zwakkeren in onze maatschappij behoort, reden waarom hij zolang onder de vleugels van zijn ouders is geweest.
21. Het hof acht het aannemelijk dat geïntimeerde veel inspanning dient te verrichten om zich te handhaven in de maatschappij van toen en nu. Het handelen van erflaatster om de toekomst van geïntimeerde zoveel mogelijk te borgen dient in beginsel te worden gerespecteerd. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen was er sprake van samenwoning van erflaatster met geïntimeerde, vanuit dat perspectief bezien was er voor erflaatster eveneens een grond om niet een rentevergoeding te eisen met betrekking tot de lening die zij aan geïntimeerde had verstrekt. Het feit dat geïntimeerde voor een beperkt aantal jaren over de lening geen rente aan erflaatster heeft betaald, beschouwt het hof onder de gegeven omstandigheden niet als een gift.
Pinopnames
22. In de vijfde grief stelt appellante de pinopnames aan de orde. In punt 63 van haar memorie van grieven stelt zij dat geïntimeerde over de periode van november 2006 tot en met overlijden van erflaatster rekening en verantwoording dient af te leggen. Volgens appellante had erflaatster geen toestemming gegeven voor de pinopnames (punt 64). Volgens appellante dient geïntimeerde de onrechtmatige gepinde bedragen te vergoeden aan de nalatenschap op grond van art 6:162 BW. Met betrekking tot de bedragen die in de periode september 2003 tot en met 2 november 2006 zijn gepind, is appellante van mening dat deze bedragen ten goede zijn gekomen van geïntimeerde. In de visie van appellante klopt het niet dat erflaatster en geïntimeerde gezamenlijk een huishouden voerde. Indien geïntimeerde stelt dat hij met erflaatster een gemeenschappelijk huishouden voerde dan dient hij dit te bewijzen. Appellante wijst er op dat het vermogen van erflaatster in 2004 € 130.443,- bedroeg en bij haar overlijden € 50.184,-. In die zelfde periode ontving zij € 67.500,- aan inkomsten. Het betreft gelet op haar inkomsten en uitgaven een daling van plusminus
€ 80.259,-.
23. De door appellante ingeschakelde notaris [naam] stelt op blz. 7: ”In het licht van hetgeen ik hierboven heb opgesomd en mijn bevindingen, is naar mijn inziens aannemelijk dat de zoon de bedragen niet aan mevrouw [naam] heeft gegeven, dat deze bedragen niet behoren tot de normale uitgaven van mevrouw [naam], maar dat de zoon (zich) die bedragen onrechtmatig heeft toegeëigend.”
24. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. In punt 78 van zijn memorie van antwoord stelt hij dat de rechtbank terecht tot uitgangspunt neemt dat erflaatster zelf verantwoordelijk was voor haar financiële huishouding en dat bij gebrek van enig bewijs van het tegendeel, ervan behoort te worden uitgegaan dat erflaatster zelf haar gelden heeft besteed en haar gelden heeft aangewend op de wijze zoals haar goed dunkte en dat geïntimeerde geen verantwoording behoeft af te leggen. In zijn pleitnota is geïntimeerde nog nader ingegaan op de pinopnames. Op blz. 10 stelt hij: “Er bestaat geen inzage in de administratie van moeder van de jaren 1995 tot en met 2000, afgezien van het schriftje van moeder inzake specifieke zaken. Niemand weet dus wat er precies is gebeurd. (…)Kortom, de vermogenspositie van moeder kan zijn gemuteerd door sparen en bestedingen, maar kan ook zijn beïnvloed door vermogensmutaties waar wij helemaal geen weet van hebben althans onvoldoende inzicht in hebben. Alleen moeder wist dit.” Op blz.12 van zijn pleitnota stelt geïntimeerde dat moeder haar eigen financiële zaken regelde, zij ter zake volledig op de hoogte was en rekening en verantwoording heeft afgelegd in het schriftje. Op blz. 13 van zijn pleitnota stelt hij dat erflaatster tot haar opname in het verzorgingshuis in 2007 volledig bij de pinken was, graag liep, veelvuldig buiten de deur kwam en een goed contact met de mensen in de buurt had. Tot 2004 ging erflaatster ook zelfstandig op vakantie.
25. Het hof overweegt als volgt. Erflaatster was niet onder curatele gesteld noch hadden familieleden van haar bij de kantonrechter verzocht om haar vermogen onder bewind te stellen. Vast staat dat erflaatster tot haar opname in een verzorgingstehuis in 2007 met geïntimeerde heeft samengewoond. Niet is bewezen door appellante, dat erflaatster tot haar opname in het verzorgingshuis, niet haar eigen financiën beheerde. Appellante heeft eveneens niet bewezen, dat erflaatster in de periode voorafgaande aan de opname in het verzorgingstehuis, psychisch in een zodanige toestand verkeerde dat zij niet haar eigen zaken kon behartigen. Indien de mogelijke pinopnames door geïntimeerde niet de instemming hadden van erflaatster, had erflaatster van geïntimeerde rekening en verantwoording kunnen verlangen. Nu erflaatster aan geïntimeerde geen rekening en verantwoording heeft gevraagd en nu niet bewezen is dat erflaatster voor haar opname in het verzorgingstehuis niet over haar wil kon beschikken, is geïntimeerde jegens appellante niet gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording met betrekking tot de pintransacties. Niet bestreden is dat erflaatster ook nog in 2004 zelfstandig op vakantie ging. Blijkens een verklaring van de huisarts van erflaatster van 18 september 2009 heeft hij haar op 17 januari 2007 thuis bezocht en een normale geestelijke gesteldheid geconstateerd en haar handelingsbekwaam geacht. Het hof heeft in het dossier geen andere medische verklaringen aangetroffen over de geestesgesteldheid van erflaatster voor en na haar opname in het verzorgingshuis. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat voor het ontbreken van de voor die pintransacties noodzakelijk instemming van erflaatster voorafgaand aan haar opname in het verzorgingshuis onvoldoende door appellante is gesteld. De grief treft geen doel.
26. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen, behoeft het overige dat door appellante is gesteld geen verdere bespreking meer. Haar bewijsaanbod wordt als niet gespecificeerd gepasseerd.
Proceskosten
27. Gezien het feit dat appellante in het ongelijk wordt gesteld ziet het hof aanleiding haar in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen van 15 mei 2013 en 7 augustus 2013 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden begroot op € 13.238,- gespecificeerd als volgt:
  • € 1.553,- vastrecht
  • € 11.685,- salaris advocaat
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Warnaar en Zwagemaker en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.