ECLI:NL:GHDHA:2015:536

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
200.145.497-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake declaratie advocaat en stelplicht hoogte declaratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de maatschap MV Advocaten en Notarissen tegen de afwijzing van een vordering door de kantonrechter. MV vordert betaling van een bedrag van € 6.202,25, dat onbetaald is gebleven uit eerder verzonden declaraties. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat de declaratie onvoldoende was onderbouwd. MV heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat MV haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof stelt vast dat de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter niet in geschil zijn. MV had een overeenkomst van opdracht met [geïntimeerde 1] en heeft juridische bijstand verleend in een procedure tegen [W] Projectontwikkeling West B.V. Daarnaast heeft MV ook een opdracht aangenomen van [A] Monumenten B.V. MV heeft in totaal € 18.042,21 aan declaraties verzonden, waarvan een deel onbetaald is gebleven. Het hof concludeert dat MV onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de hoogte van de declaraties en dat de grieven falen. De bestreden vonnissen worden bekrachtigd en MV wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.145.497/01
Zaaknummer rechtbank : 1267812/13-10936

arrest van 24 maart 2015

inzake
de maatschap naar burgerlijk recht
[MV] Advocaten en Notarissen,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: MV,
advocaat: mr. K. Bol te 's-Gravenhage,
tegen

1. [geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats],

3. [geïntimeerde 3],

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
advocaat: mr.drs. J.J.A. Janssen te Wassenaar.

Het geding

Bij exploten van 20 en 21 maart 2014 is MV in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Den Haag team kanton, locatie Den Haag (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnissen van 28 oktober 2013 en 17 februari 2014. Bij memorie van grieven met producties heeft MV drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft [geïntimeerde 1] de grieven bestreden. MV heeft hierop gereageerd bij akte, waarop [geïntimeerde 1] heeft gereageerd, eveneens bij akte.
Vervolgens hebben partijen de kopie-stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
De door de rechtbank in het vonnis van 28 oktober 2013 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. Op 13 april 2012 is tussen MV en [geïntimeerde 1] een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Ter uitvoering van de overeenkomst heeft MV [geïntimeerde 1] juridische bijstand verleend in een procedure tegen [W] Projectontwikkeling West B.V. (hierna: [W]).
b. In dezelfde periode heeft Ook [A] Monumenten B.V. (hierna: [A]) zich tot MV gewend, met met verzoek om eveneens juridische bijstand tegen [W] te verlenen. MV heeft ook deze opdracht aangenomen. In een brief van MV aan [geïntimeerde 1] van 24 april 2012 is over deze situatie onder andere opgenomen:
"Wij hebben besproken dat ik geen potentieel belangenconflict zie, in tegendeel dat er uitsluitend synergetische effecten zijn te verwachten (bijvoorbeeld halvering van de kosten).”
c. In de periode 2 mei 2012 tot en met 2 april 2013 heeft MV declaraties aan [geïntimeerde 1] verzonden, met een totaalbedrag van € 18.042,21. Voor een bedrag van € 6.202,25 zijn de declaraties onbetaald gebleven.
2.3.
In deze procedure vordert MV betaling van voormeld bedrag van € 6.202,25, met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten (inclusief nakosten).
2.4.
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Daaraan heeft de kantonrechter (uiteindelijk) ten grondslag gelegd dat de declaratie onvoldoende is onderbouwd.
2.5.
Tegen dit oordeel en de gronden waar het op berust, richt zich grief III. Het hof zal deze grief als eerst bespreken, omdat, indien deze grief faalt, de andere grieven geen bespreking behoeven.
2.6.
[geïntimeerde 1] heeft het gevorderde bedrag van de declaratie betwist door te stellen dat deze excessief is. [geïntimeerde 1] heeft er in dit kader in de Akte zitting 25 november 2013 (bij de kantonrechter) op gewezen dat MV hem € 18.042,21 in rekening heeft gebracht en [A] globaal hetzelfde bedrag. De urenspecificaties die [geïntimeerde 1] heeft ontvangen komen uit op 76 uren. De opdrachten voor [A] bestaan uit vrijwel gelijke processtukken, hetgeen leidt tot de onontkoombare conclusie dat er niets is terechtgekomen van de suggestie, dat de kosten zouden worden gedeeld. Voorts heeft [geïntimeerde 1] gesteld dat het feit dat het honorarium door twee kan worden gedeeld blijkens enkele declaraties ook zo is geïmplementeerd en dat aan de hand van de urenspecificaties niet anders kan worden geconcludeerd dan dat aan beide cliënten de volle mep is doorberekend..
Het hof begrijpt het verweer van [geïntimeerde 1] onder 6 van genoemde akte, in het licht van hetgeen hiervoor is opgenomen, aldus dat excessief is gedeclareerd omdat MV teveel uren in rekening heeft gebracht.
2.7.
Op MV rust de stelplicht voor de hoogte en de grondslag van haar vordering.
2.8.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde 1] – maar ook de overwegingen van de kantonrechter onder 2.4. en 2.5. in het vonnis van 17 februari 2014 – had het op de weg van MV gelegen haar vordering nader te onderbouwen, in het bijzonder door een toelichting te geven op het aantal door haar aan de zaak [W] bestede uren en de doorberekening daarvan aan [geïntimeerde 1] en [A].Dat heeft zij echter - ook in hoger beroep - nagelaten. Het enkele verwijzen naar urenspecificaties volstaat onder deze omstandigheden niet, omdat het geschil juist de vraag betreft of niet te veel uren zouden zijn gedeclareerd.
Weliswaar kan niet worden gesproken van een overeenkomst tussen partijen om de kosten tussen [geïntimeerde 1] en [A] te delen - verklaringen en gedragingen waaruit [geïntimeerde 1] dat redelijkerwijs had kunnen opmaken zijn gesteld noch gebleken - maar MV heeft tegenover haar cliënt [geïntimeerde 1] wel uitlatingen gedaan waaraan deze de verwachtingen kon ontlenen dat de declaratie mogelijk mee zou vallen door synergievoordelen. Als de declaratie dan – gelet op de beperkte werkzaamheden: het opstellen van een bezwaarschrift en een beroepschrift welke voor [geïntimeerde 1] en [A] vrijwel identiek zijn – tegenvalt is het aan MV de declaratie nader te onderbouwen. De enkele stelling dat er zowel in het dossier van [geïntimeerde 1] als in het dossier van [A] veel tijd is gaan zitten is daartoe niet toereikend.
2.9.
Dat [geïntimeerde 1] de declaraties zonder protest heeft behouden en op enig moment een betalingsregeling met MV zou zijn overeengekomen – [geïntimeerde 1] betwist dat hij de regeling wilde en MV vermeldt in haar memorie van grieven onder 2.10. dat [geïntimeerde 1] onder protest betaalde – brengt nog niet met zich mee dat [geïntimeerde 1] in een procedure als de onderhavige de juistheid van de hoogte van de declaraties niet meer kan betwisten. Uit de door MV gestelde houding van [geïntimeerde 1] volgt niet dat sprake is van het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud prijsgeven van een standpunt. Dat de hoogte van declaratie eerst ter discussie is gekomen in het kader van een discussie tussen MV en [geïntimeerde 1] over een (potentieel) belangenconflict van MV doet niet ter zake.
Ook kan niet worden geoordeeld dat de klacht van [geïntimeerde 1] over de hoogte van de declaratie te laat is. Al in de brief van 13 mei 2013 aan de Deken werpt [geïntimeerde 1] de vraag op of de declaraties niet aan de hoge kant zijn en in deze procedure heeft Bijlsta het onderwerp reeds aan de orde gesteld in het kader van de conclusie van antwoord.
2.10.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat MV ook in hoger beroep haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd, zodat deze moet worden afgewezen. De overige grieven behoeven tegen deze achtergrond geen nadere bespreking.
2.11.
De grieven falen. De bestreden vonnissen dienen te worden bekrachtigd. Nu MV in hoger beroep in het ongelijk is gesteld, bestaat aanleiding haar te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het gerechtshof:
  • bekrachtigt de bestreden vonnissen;
  • veroordeelt MV in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 704,-- aan verschotten en € 948,-- (1,5 x € 632,-- - tarief I).
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, H.J. Vetter en F.R. Salomons en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.