ECLI:NL:GHDHA:2015:558

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
BK-14-00411
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2010 en 2011

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de afwijzing van de Inspecteur op verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft bevestigd. De belanghebbende, wonende te [Z], had aanslagen ontvangen voor de jaren 2010 en 2011, waarbij de Inspecteur geen aanleiding zag om deze te verminderen ondanks de ingediende bezwaarschriften. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om aangifte te doen, wat leidde tot de opgelegde verzuimboetes. In hoger beroep heeft de belanghebbende betoogd dat zij recht heeft op aftrek van studiekosten, reiskosten woon-werk en overige kosten, en zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. De Inspecteur heeft dit betwist en gesteld dat er geen bewijs is geleverd voor de gemaakte kosten. Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende onvoldoende feiten heeft aangedragen om de aanslagen te verminderen en dat de opgelegde boetes terecht zijn. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-14/00411

Uitspraak d.d. 17 februari 2015

in het geding tussen:

[X] wonende te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger van beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2014, nummer SGR 14/2055, betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een (ambtshalve) aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd, gedagtekend 19 december 2012, die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 165. Tegelijkertijd is bij beschikking een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 226.
1.1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een (ambtshalve) aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd, gedagtekend 3 juli 2013 die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.172. Tegelijkertijd is bij beschikking een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 984.
1.2.
De Inspecteur heeft de tegen de aanslagen en de beschikkingen te laat ingediende bezwaarschriften tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de opgelegde aanslagen. Hij heeft deze verzoeken afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft, naar het Hof begrijpt, de tegen de uitspraken op bezwaar ingediende beroepschriften tevens aangemerkt als beroepschrift tegen de afwijzende beslissing van de Inspecteur op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen. Ter zake is geen griffierecht geheven. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is een griffierecht geheven van € 122.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 6 januari 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde het volgende komen vaststaan:
3.1.
Belanghebbende is uitgenodigd om voor 1 april 2011 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 te doen. Op verzoek van belanghebbende is daarvoor uitstel verleend tot 1 september 2011. Op 18 oktober 2011 is aan belanghebbende een herinnering gestuurd met als uiterste inleverdatum van de aangifte 1 november 2011. Op 28 november 2011 is belanghebbende aangemaand om uiterlijk op 12 december 2011 aangifte te doen. Aangezien belanghebbende ook aan dit verzoek niet heeft voldaan heeft de Inspecteur ambtshalve de in 1.1.1 vermelde aanslag opgelegd met een verzuimboete van € 226.
3.2.
Belanghebbende is uitgenodigd om voor 1 april 2012 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 te doen. Aan belanghebbende is een herinnering en nadat belanghebbende daarop niet had gereageerd een aanmaning gestuurd om aangifte te doen. Aangezien belanghebbende ook aan dit verzoek niet heeft voldaan heeft de Inspecteur ambtshalve de in 1.1.2 vermelde aanslag opgelegd met een verzuimboete van € 984.
3.3.
De Inspecteur heeft de tegen de beide aanslagen ingediende bezwaarschriften tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van die aanslagen. De Inspecteur heeft beide verzoeken afgewezen.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht geen aanleiding heeft gevonden tot ambtshalve vermindering van de belastbare inkomens uit werk en woning over de jaren 2010 en 2011 wegens aftrek van studiekosten, reiskosten woon-werk en overige kosten.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Belanghebbende heeft studiekosten, reiskosten woon-werk en overige kosten gemaakt, die zij in aftrek gebracht wil zien. Zij beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.
4.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist. Hij stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen recht op aftrek heeft omdat zij geen bewijs daarvan heeft geleverd.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft geoordeeld:
"[Belanghebbende] is door [de Inspecteur] uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Daar [belanghebbende] niet heeft voldaan aan de verplichting de aangifte vóór 1 april in te leveren, heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] een herinnering gestuurd om alsnog aangifte te doen. [Belanghebbende] heeft ook niet aan dat verzoek voldaan. [De Inspecteur] heeft daarom aan [belanghebbende] een aanmaning tot het doen van aangifte verzonden. Daarbij is [belanghebbende] gewezen op de gevolgen van het niet of te laat inleveren van de aangifte. Ook aan dit verzoek is geen gevolg gegeven. [De Inspecteur] heeft om die reden een verzuimboete aan [belanghebbende] opgelegd.
[Belanghebbende] heeft ter zitting aangevoerd dat zij haar aangiftes – wegens mogelijke fraude met haar burgerservicenummer – nog op papier doet onder vermelding van de code “Kral” en dat zij daar meestal geen ontvangstbevestiging van krijgt.
[De Inspecteur] heeft ter zitting verklaard dat hem niet bekend is dat aangiftes op een andere manier worden geregistreerd dan op het burgerservicenummer. Voorts heeft [de Inspecteur] ter zitting aangevoerd dat [belanghebbende] tot op heden nog geen aangiftes over 2010 en 2011 heeft ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] met hetgeen zij heeft aangevoerd en gelet op de betwisting hiervan door [de Inspecteur], niet aannemelijk gemaakt dat zij aangiftes inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft gedaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat [de Inspecteur] terecht een verzuimboete aan [belanghebbende] heeft opgelegd. Niet gebleken is dat deze boete tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Nu [belanghebbende] geen aangifte heeft ingediend en ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 en 2011 niet juist zijn, is het beroep tegen de ambtshalve beoordeling van de aanslagen eveneens ongegrond."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld kan worden dat haar belastbare inkomen uit werk en woning over de jaren 2010 en 2011 verminderd dient te worden.
7.2.
Belanghebbende heeft geen gronden tegen de boeten aangevoerd. Het Hof beoordeelt de boetebeschikkingen daarom ambtshalve. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de belastingplichtige, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste € 4.920 kan opleggen. Vaststaat dat belanghebbende voor beide jaren geen aangifte heeft gedaan, ook niet nadat de Inspecteur na het uitblijven van de betreffende aangifte aan belanghebbende een aanmaning heeft gezonden. Geoordeeld moet derhalve worden dat de boeten terecht zijn opgelegd. Het Hof acht voor het jaar 2010 een boete van € 226 passend en geboden. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende voor het jaar 2011 wederom geen aangifte heeft gedaan acht het Hof voor dat jaar een boete van € 984 uit een oogpunt van normbesef passend en geboden.
7.3.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

8. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en W.M.G. Visser in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 17 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.