ECLI:NL:GHDHA:2015:561

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
BK-14-00148
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid en aftrek eigen woningkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep tegen een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. De voorlopige aanslag, opgelegd op 27 april 2012, was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.972. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende geen belang meer had bij een uitspraak over de voorlopige aanslag, omdat er inmiddels een definitieve aanslag was opgelegd die de rekenfout in de voorlopige aanslag had hersteld.

In hoger beroep stelt belanghebbende dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof oordeelt dat belanghebbende wel degelijk belang heeft bij een uitspraak, omdat een gegrond beroep kan leiden tot vermindering van de voorlopige aanslag. Het Hof wijst de zaak terug naar de rechtbank voor een volledige beoordeling van de zaak. Daarnaast oordeelt het Hof dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding, omdat belanghebbende zelf heeft opgetreden in de procedure. Het Hof gelast wel dat de inspecteur het griffierecht van € 122 aan belanghebbende vergoedt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00148

Uitspraak van 3 maart 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag,de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 februari 2014, nummer SGR 13/6323, betreffende na te vermelden aanslag.

Voorlopige aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 met dagtekening 27 april 2012 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.972.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen voormelde aanslag een bezwaarschrift ingediend.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Naar aanleiding van het tegen die uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank de zaak teruggewezen naar de Inspecteur. De Inspecteur heeft daarop bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 122 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Belanghebbende heeft op 1 oktober 2014, op 15 oktober 2014 en op 19 januari 2015 nadere stukken ingediend, waarvan telkens een afschrift aan de Inspecteur is verstrekt.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 januari 2015, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur wel en belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 1 december 2014 aan het adres [Y] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen inlichtingen (‘track and trace’) is de vorenbedoelde brief op 2 december 2014 op voormeld adres van belanghebbende bezorgd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, uit van de volgende feiten.
3.1.
Bij brief van 22 december 2009 heeft belanghebbende aan de inspecteur verzocht om verlening van een voorlopige teruggaaf IB/PVV voor het jaar 2010. De Inspecteur is aan dat verzoek tegemoet gekomen een heeft aan belanghebbende met dagtekening 15 april 2010 een (eerste) voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 opgelegd, waarbij hij een door belanghebbende gevraagde (voorlopige) teruggaaf heeft verleend, die (onder meer) betrekking heeft op een verkoopverlies van belanghebbendes eigen woning. Op het tegen de aanslag ingediende bezwaar heeft de Inspecteur bij brief van 30 maart 2012 aan belanghebbende bericht dat een nieuwe voorlopige aanslag IB/PVV 2010 zal worden opgelegd.
3.2.
Belanghebbende heeft op 26 juli 2011 aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 208.644. Belanghebbende heeft daarbij met betrekking tot de eigen woning een huurwaarde vermeld van € 462, aan betaalde hypotheekrente een bedrag van € 6.243 opgevoerd en voorts een verkoopverlies van € 248.234 in aftrek gebracht. Bij brief van 12 september 2011 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om zijn aangifte versneld af te handelen dan wel een voorlopige aanslag vast te stellen en heeft hij tevens verzocht om toepassing van voorlopige verliesverrekening overeenkomstig artikel 23 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Met dagtekening 20 september 2011 heeft de Inspecteur het verzoek om voorlopige verliesverrekening afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2012 heeft de Inspecteur het tegen de afwijzing ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3.3.
Belanghebbende is tegen de ongegrondverklaring in beroep gegaan. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2012, nr. AWB 12/1083, is het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van dit hof van 18 september 2013, nr. BK-12/00732 wegens het niet-betalen van griffierecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.4.
Met dagtekening 27 april 2012 is aan belanghebbende de onderhavige tweede voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij abusievelijk het aan belanghebbende toe te rekenen saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning van € 5.781 (€ 6.243 -/- € 462) bij het inkomen uit werk en woning opgeteld in plaats van daarop in mindering te brengen, als gevolg waarvan het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 49.972 in plaats van op € 38.410. Het hiertegen ingediende, gedagtekende bezwaar van 1 juni 2012 is bij beslissing van 11 juli 2012 niet-ontvankelijk verklaard omdat tegen een voorlopige aanslag geen bezwaar openstaat.
3.5.
Belanghebbende heeft daartegen op 7 augustus 2012 beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de Inspecteur verzocht het beroepschrift als herzieningsverzoek tegen de tweede voorlopige aanslag aan te merken.
3.6.
Op 9 november 2012 heeft belanghebbende een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 ingediend naar een verlies uit werk en woning van € 264.492.
3.7.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de terugwijzing door de rechtbank bij uitspraak van 17 juni 2013 het als herziening aangemerkte verzoek van belanghebbende ongegrond verklaard. Bij de beoordeling van dat verzoek heeft de Inspecteur de door belanghebbende op 9 november 2012 ingediende herziene aangifte IB/PVV 2010 betrokken en de daarin vermelde aftrekposten gemiste renteaftrek eigen woning ten bedrage van € 1.755.336 en verwervingskosten eigen woning ten bedrage van € 606.000 niet gehonoreerd. De rekenfout met betrekking de eigen woning zoals vermeld in 3.4 is bij die uitspraak niet onderkend.
3.8.
Met dagtekening 25 juli 2013 is aan belanghebbende voor het jaar 2010 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.410. Daarbij is de rekenfout in onderhavige tweede voorlopige aanslag hersteld en zijn de in de herziene aangifte van 9 november 2012 vermelde aftrekposten zoals vermeld in 3.7 niet in aftrek toegelaten. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt en heeft vervolgens beroep bij de rechtbank ingesteld.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep, en zo ja, of hij recht heeft op aftrek van kosten van de eigen woning en op een proceskostenvergoeding wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, welke vragen belanghebbende bevestigend beantwoordt en de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de voorlopige aanslag en vergoeding van de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het navolgende overwogen:
"12. Vast staat dat op de tweede voorlopige aanslag inmiddels de definitieve aanslag voor het jaar 2010 is gevolgd, waarbij de rekenfout betreffende het inkomen uit werk en woning is hersteld, alsmede dat [belanghebbende] hiertegen bezwaar heeft aangetekend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] bij een oordeel van de rechtbank omtrent de rechtmatigheid van de voorlopige aanslag van 27 april 2012 niet langer een belang heeft. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [belanghebbende] voor zover hij nog bezwaren heeft tegen het door [de Inspecteur] thans voor het jaar 2010 vastgestelde inkomen uit werk en woning, hij deze in de inmiddels gestarte bezwaarprocedure tegen de definitieve aanslag van 25 juli 2013 naar voren kan brengen.
13. Nu onderhavige voorlopige aanslag met de definitieve aanslag van 25 juli 2013 is verrekend en [belanghebbende] niet heeft gesteld dat hij ten gevolge van de voorlopige aanslag schade heeft geleden, is aan onderhavig beroep ook het procedureel belang ontvallen.
14. In de omstandigheid dat [de Inspecteur] bij onderhavige uitspraak op bezwaar de rekenfout in de voorlopige aanslag niet heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding [de Inspecteur] op te dragen aan [belanghebbende] het voor deze procedure betaalde griffierecht te vergoeden.
15. Gelet op het vorenstaande dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een veroordeling van [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] bestaat geen aanleiding. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 9 augustus 2013, nr. 12/05108 (ECLI:NL:HR:2013:197), dat van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand geen sprake is in een geval waarin feitelijk de belastingplichtige zelf optreedt in zijn zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon.
17. Voor zover [belanghebbende] heeft betoogd een verzoek te doen om hem op de voet van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb een schadevergoeding toe te kennen, verwerpt de rechtbank dat verzoek reeds omdat een dergelijk verzoek slechts kan worden gehonoreerd als het beroep gegrond wordt verklaard. De rechtbank hecht in dit geval eraan ter voorlichting aan [belanghebbende] nog op te merken dat gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] schade als bedoeld in voormeld artikel heeft geleden. De door [belanghebbende] gestelde schade van de Stichting[A] kan wat daarvan verder ook zij niet als zodanig worden aangemerkt aangezien niet deze stichting, maar [belanghebbende] zelf procespartij is.
18. Ook hetgeen [belanghebbende] in het kader van het leerstuk van de nadeelcompensatie heeft aangevoerd kan hem niet baten. [Belanghebbendes] opvatting dat het verlies uit de verkoop van de eigen woning het gevolg is van de omstandigheid dat aan de hypotheekhouder het recht van parate executie is verleend kan wat verder ook van die opvatting zij - niet tot nadeelcompensatie leiden, nu de rechtbank daartoe uitsluitend een bestuursorgaan kan veroordelen en [belanghebbende] kennelijk doelt op een daad van de wetgever, die ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Awb niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.1.
Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens gebrek aan belang.
7.1.2.
Het Hof stelt voorop dat belang bij een beslissing op het beroep bestaat zolang het beroep tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift in eerste aanleg vermindering van de voorlopige aanslag wegens aftrek van kosten van de eigen woning bepleit. Aangezien gegrondbevinding van dit betoog kan leiden tot vermindering van de voorlopige aanslag, heeft de rechtbank ten onrechte het beroep wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard. De omstandigheid dat belanghebbende de in beroep aangevoerde gronden tevens aan de orde kon stellen in de inmiddels ter zake van de definitieve aanslag van 25 juli 2013 lopende bezwaarprocedure, maakt voormeld oordeel niet anders. Evenmin staat de omstandigheid dat de onderhavige voorlopige aanslag met de definitieve aanslag is verrekend aan voormeld oordeel in de weg.
7.1.3.
Belanghebbende heeft in geval van gegrondverklaring van het hoger beroep, verzocht om de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur. Het Hof zal aan dat verzoek geen gevolg geven, omdat de zaak reeds volledig door de Inspecteur is beoordeeld, hetgeen is uitgemond in de uitspraak op bezwaar van 17 juni 2013. Anders dan waarvan belanghebbende kennelijk uitgaat, is dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard; niet het bezwaar. Het Hof zal de zaak daarom terugwijzen naar de rechtbank voor een onderzoek van de zaak in volle omvang.
7.2.1.
Belanghebbende keert zich voorts tegen het oordeel van de rechtbank geen aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.
7.2.2.
De rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht geen sprake is wanneer de belastingplichtige feitelijk zelf optreedt in zijn zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon (HR 9 augustus 2013, nr. 12/05108, ECLI:NL:HR:2013:197, BNB 2013/220). Aangezien hiervan in het onderhavige geval sprake is, heeft de rechtbank belanghebbende terecht geen proceskostenvergoeding toegekend. Van ongeoorloofde discriminatie is, anders dan belanghebbende stelt, geen sprake.
7.3.
Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep deels gegrond is.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Zoals uit het in 7.2.2 overwogene volgt is in het onderhavige geval geen sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn gesteld noch gebleken.
8.2.
Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling van de zaak in hoger beroep gestorte griffierecht van € 122 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep ontvankelijk;
- wijst het geding terug naar de rechtbank Den Haag voor een onderzoek van de zaak in volle omvang; en
- gelast de Inspecteur het door belanghebbende voor de behandeling van de zaak in hoger beroep gestorte griffierecht van € 122 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 3 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.