In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep tegen een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. De voorlopige aanslag, opgelegd op 27 april 2012, was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.972. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende geen belang meer had bij een uitspraak over de voorlopige aanslag, omdat er inmiddels een definitieve aanslag was opgelegd die de rekenfout in de voorlopige aanslag had hersteld.
In hoger beroep stelt belanghebbende dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof oordeelt dat belanghebbende wel degelijk belang heeft bij een uitspraak, omdat een gegrond beroep kan leiden tot vermindering van de voorlopige aanslag. Het Hof wijst de zaak terug naar de rechtbank voor een volledige beoordeling van de zaak. Daarnaast oordeelt het Hof dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding, omdat belanghebbende zelf heeft opgetreden in de procedure. Het Hof gelast wel dat de inspecteur het griffierecht van € 122 aan belanghebbende vergoedt.