ECLI:NL:GHDHA:2015:562

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
BK-14-00572
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 werd vastgesteld. De belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.310 opgegeven, maar de Inspecteur had de aanslag verlaagd naar € 25.466 na een bezwaarschrift van de belanghebbende. De rechtbank had de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verder verlaagd naar € 24.799, waarbij ook het betaalde griffierecht van € 44 aan de belanghebbende werd vergoed.

In hoger beroep stelde de belanghebbende dat de door hem opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten niet volledig in aanmerking waren genomen en dat de heffingsrente te hoog was vastgesteld. De Inspecteur voerde aan dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat het hogerberoepschrift te laat was ingediend. Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep was aangevangen op 28 februari 2014 en geëindigd op 10 april 2014. De belanghebbende had echter pas op 16 april 2014 hoger beroep ingesteld, wat te laat was.

Het Hof concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zijn hogerberoepschrift tijdig was ingediend. De door de belanghebbende aangevoerde verschoningsgronden werden niet als verschoonbaar erkend. De uitspraak van het Hof werd op 3 maart 2015 in het openbaar uitgesproken, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00572

Uitspraak van 3 maart 2015

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

en
d
e inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2014, nummer SGR 13/7782, betreffende na te vermelden aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.310. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag is bij beschikking € 157 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking een bezwaarschrift ingediend bij de Inspecteur.
1.3.
Bij zijn uitspraak is de Inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan belanghebbendes bezwaar en heeft hij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.466. De in rekening gebrachte heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.799 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake is een griffierecht geheven van € 122.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 januari 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep komen vast te staan:
3.1.
Op 27 februari 2014 is per aangetekende brief een afschrift van de uitspraak van de rechtbank aan partijen verzonden. Blijkens de Track & Trace gegevens van PostNL heeft belanghebbende dit poststuk op 4 maart 2014 afgehaald op een afhaallocatie.
3.2.
Op 27 mei 2014 is bij de rechtbank een brief van belanghebbende, gedagtekend 26 mei 2014, binnengekomen. Na doorzending door de griffier van de rechtbank, is deze brief op 2 juni 2014 bij het Hof ingekomen. Als bijlage bij deze brief is onder meer een brief gevoegd die is gedagtekend 16 april 2014 en gericht aan de Rechtbank.
3.3.
In de brief van 27 mei 2014 is onder meer vermeld:
“Op 16 april 2014 verzocht ondergetekende de Rechtbank in Hoger Beroep aan te tekenen tegen de uitspraak opgetekend in bijgaand Proces-verbaal”.
3.4.
De brief gedagtekend 16 april 2014 bevat onder meer de volgende passages:
“ Op 4 februari 2014 was ik ter plaatse voor bovengenoemde zaak. (…) Na vier weken telefonisch contact gehad met de griffier en nadat er ruggespraak werd gehouden mocht ik vernemen dat het ongeveer nog veertien dagen kon duren, dus om en nabij 18 maart 2014.
Na ontvangst van het PV en kennis genomen van de inhoud werd ik geconfronteerd met een aantal feitelijke onjuistheden. Deze constatering was voor mij voldoende om hoger beroep aan te tekenen. Ten slotte verneem ik gaarne van u wat de uiterste datum van de beroepstermijn is.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbende in zijn aangifte opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten bij het vaststellen van de aanslag terecht niet volledig in aanmerking zijn genomen en of de in rekening gebrachte heffingsrente tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.2.
Voor de standpunten van partijen en de daartoe gebezigde gronden verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag en de beschikking heffingsrente.
5.2.
De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1.
Op grond van artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van verzending van de uitspraak van de rechtbank, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekenmaking. In artikel 6:9, eerste lid Awb is bepaald dat het hoger beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een hogerberoepschrift op grond van het tweede lid van laatstvermelde bepaling ook tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Voor het antwoord op de vraag of het hogerberoepschrift tijdig is ingediend, is op grond van het bepaalde in artikel 6:15, derde lid, Awb het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend.
6.2.
Het afschrift van de uitspraak van de rechtbank is op 27 februari 2014 aan partijen verzonden. De termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift is derhalve aangevangen op 28 februari 2014 en geëindigd op 10 april 2014. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij bij brief van 16 april 2014 hoger beroep heeft ingesteld. De Inspecteur bestrijdt dit en stelt dat deze brief niet als hogerberoepschrift is ingezonden, maar uitsluitend als bijlage is gevoegd bij de brief van 26 mei 2014. De Inspecteur stelt dat belanghebbende bij de brief met dagtekening 26 mei 2014 hoger beroep heeft ingesteld.
6.3.
Ook indien het Hof het standpunt van belanghebbende volgt dat hij bij brief van 16 april 2014 hoger beroep heeft ingesteld, leidt dit niet tot de slotsom dat het hoger beroep tijdig is. Gesteld noch gebleken is immers, dat die brief voor het einde van de termijn – 10 april 2014 ter post is bezorgd. Overigens is dat, gelet op de dagtekening van de brief, ook niet waarschijnlijk.
6.4.
Gelet op het voorgaande is het hogerberoepschrift te laat ingediend.
6.5.
De door belanghebbende aangevoerde verschoningsgronden leiden het Hof niet tot het oordeel dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar is.
6.6.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, voorzitter, en W.M.G. Visser en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is 3 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.