In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een vereniging van eigenaren, en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag over de legesnota die aan belanghebbende is opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning. De legesnota, gedateerd 26 maart 2012, bedraagt € 348,80 en is opgelegd na de indiening van een aanvraag voor het vervangen van portiekkozijnen. Belanghebbende betwist de rechtmatigheid van deze legesnota en stelt dat er onterecht leges zijn geheven, dat er sprake is van ongelijke behandeling in vergelijking met andere aanvragen, en dat de gemeente niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het Hof oordeelt dat de legesnota conform de bepalingen van de Legesverordening en de bijbehorende Tarieventabel is opgelegd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat de leges terecht zijn geheven, omdat de aanvraag voor de omgevingsvergunning in behandeling is genomen en er geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om een aangepast voorstel in te dienen. Het Hof wijst ook de argumenten van belanghebbende over het gelijkheidsbeginsel en de tijdigheid van de uitspraak op bezwaar af, en concludeert dat het hoger beroep in al zijn onderdelen faalt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er worden geen proceskosten aan de gemeente opgelegd.