ECLI:NL:GHDHA:2015:626

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
22-003811-10
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen op de openbare weg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die op 14 april 2009 in Rotterdam een geladen pistool en 14 scherpe patronen voorhanden had. De verdachte verklaarde dat hij het pistool bij zich had om te dreigen of zich te verdedigen. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, maar in hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd tot 3 maanden, rekening houdend met het tijdsverloop tussen de eerste uitspraak en de behandeling in hoger beroep. Het hof verwierp het verweer van de verdediging over de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, en oordeelde dat de behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op, waarbij het hof de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging nam. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof benadrukte de noodzaak om krachtig op te treden tegen onbevoegd wapenbezit, gezien de stijgende onveiligheid in de samenleving door vuurwapengeweld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003811-10
Parketnummer: 10-641098-09
Datum uitspraak: 18 februari 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1967,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 februari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2009 te Rotterdam een of meer wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van art. 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Star, type 30-MI Starfire, kaliber 9 mm,
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van verdachte de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging bepleit, aangezien het tijdsverloop tussen het in eerste aanleg gewezen vonnis op 7 juli 2010 en de uiteindelijke behandeling van de zaak in hoger beroep op 4 februari 2015, zodanig groot is, dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Dit verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van het hof dient, mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, de gestelde overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden.
Het hof acht het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging. Het hof zal, indien aan alle overige voorwaarden voor bestraffing is voldaan, het tijdsverloop verdisconteren in de strafmaat.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de ten laste gelegde feiten, op gronden zoals nader toegelicht in door haar overgelegde pleitaantekeningen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie als bedoeld in artikel 359a lid 1 onder c van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in
aanmerking komt indien een concreet belang van de verdachte op grove of doelbewuste wijze is geschonden of als het geschonden belang zo fundamenteel is voor de strafrechtspleging dat de officier van justitie de toegang tot de strafvervolging dient te worden ontzegd.
Nog los van het feit dat het door de raadsvrouw gestelde verzuim zich heeft voorgedaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte ten laste gelegde feit kunnen de door de raadsvrouw aangehaalde feiten en of omstandigheden ook niet de conclusie rechtvaardigen dat een dergelijke schending (van een concreet dan wel algemeen belang) zich in casu heeft voorgedaan.
De officier van justitie kan om zijn of haar moverende redenen besluiten om een verdachte, ook indien deze verdacht wordt van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, niet aan de rechter-commissaris voor te geleiden en in vrijheid te stellen.
De officier heeft ter toelichting verklaard dat in dit geval doorslaggevend belang is toegedicht aan het feit dat de verdachte kort te voren slachtoffer was geweest van een ontvoering/gijzeling en daarom op dat moment uit humaniteit - naar huis mocht gaan.
Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat deze beslissing inzake de voorlopige hechtenis of de beslissing tot de inzet van taps en observaties is ingegeven door het motief de verdachte als lokaas te willen gebruiken. Het verweer mist daarmee feitelijke grondslag en kan niet tot het door de verdediging gewenste rechtsgevolg leiden.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks14 april 2009 te Rotterdam eenof meerwapensals bedoeld in art. 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van art. 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Star, type 30-MI Starfire, kaliber 9 mm,

en/of

munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde, rekening houdende met het tijdsverloop, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg een met 14 scherpe patronen geladen pistool voorhanden gehad. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij dat pistool bij zich had om, indien nodig, te kunnen dreigen of zich te kunnen verdedigen, waarbij het voor hem belangrijk was dat het pistool kon schieten.
Tegen onbevoegd wapenbezit dient krachtig te worden opgetreden; het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 januari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voorts ziet het hof, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is overwogen, geen aanleiding om over te gaan tot strafvermindering ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Ook in de overige aangevoerde omstandigheden ziet het hof, overeenkomstig de rechtbank, geen aanleiding voor strafvermindering. De verdachte heeft er zelf voor gekozen om zich in het criminele milieu te begeven door als intermediair op te treden bij het tot stand brengen van een drugsdeal.
Het is een feit van algemene bekendheid dat geweld binnen dit criminele milieu niet wordt geschuwd als zich problemen voordoen. De verdachte heeft zich daarmee zelf in een situatie gebracht waarbij hij moest vrezen dat er geweld zou worden gebruikt.
Op geen enkele wijze kan worden gerechtvaardigd dat de verdachte kennelijk gemeend heeft zich hiertegen te moeten beveiligen door zich met een geladen vuurwapen op de openbare weg te begeven. De verdachte heeft daarmee heel bewust het risico voor lief genomen dat hij het wapen ook daadwerkelijk zou gebruiken. Het tapgesprek van 8 april 2009 waarin de verdachte zegt dat hij “14 in elk
magazijn heeft zitten “en “dat dinsdag zijn laatste dag is en dat er anders geen andere weg is dan zich eruit vechten” wijst daar ook op.
Het hof acht het opleggen van een straf die gelijk is aan het voorarrest en een eventueel daarmee gepaard gaande werkstraf, zoals meer subsidiair door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep is bepleit, niet op zijn plaats, gelet op de ernst en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 6 maanden, in beginsel passend en geboden is.
Het hof zal echter, gelet op het opgetreden tijdsverloop gelegen tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 9 juli 2010 en de uiteindelijke behandeling van de zaak in hoger beroep op 4 februari 2015, én de omstandigheid dat de verdachte na het instellen van het hoger beroep geen strafbare feiten meer heeft gepleegd, bepalen dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. I.P.A. van Engelen en mr. N. Zandbergen, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2015.
Mr. N. Zandbergen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.