ECLI:NL:GHDHA:2015:716

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
200.149.620-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgplicht notaris en geschil over koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. Het geschil betreft de vraag of de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden in de context van een koopovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde 2]. De koopovereenkomst betrof de verkoop van een onroerende zaak in Den Haag voor een bedrag van € 550.000,00. [appellant] heeft geen medewerking verleend aan de levering van de onroerende zaak, waarna [geïntimeerde 2] de eigendom door executie heeft verkregen. [geïntimeerde 2] heeft aanspraak gemaakt op een contractuele boete van € 55.000,00 en schadevergoeding, wat leidde tot conservatoir beslag op de kwaliteitsrekening van de notaris. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat [appellant] heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan. Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld, waaronder de vraag of de notaris onrechtmatig heeft gehandeld door de betaling aan [geïntimeerde 2] te effectueren. Het hof concludeert dat de notaris niet in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld, aangezien het beslag op de koopsom rechtsgeldig was en de notaris gebonden was aan de regels van het executierecht. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van de notaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.620/01
Zaaknummer rechtbank : C09/456507/KG ZA 13-1427

arrest van 3 maart 2015

inzake

[appellant],

wonende te ‘s-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
voorheen advocaat: mr. E.R. Schenkhuizen te Zoetermeer,
tegen
1.[geïntimeerde 1],
woonplaats kiezende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de notaris,
advocaat: mr. M.G. Hop te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
en
2. [geïntimeerde 2],
wonende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
advocaat: mr. A. Oorthuys te Leiden,
geïntimeerde bij voeging.

Het geding

[appellant] is bij appeldagvaarding van 21 februari 2014 opgekomen tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank De Haag van 27 januari 2014. Bij memorie van grieven heeft [appellant] acht grieven opgeworpen. Bij memorie van antwoord heeft de notaris de grieven bestreden. Tezamen met de zaak met nummer 200.137.290/01 heeft op 3 november 2014 pleidooi plaatsgevonden. De advocaten van respectievelijk [appellant], [geïntimeerde 2] en de notaris hebben aan de hand van een pleitnotitie hun zaken bepleit. Tijdens dit pleidooi hebben [appellant] en [geïntimeerde 2] een vaststellingsovereenkomst gesloten in de zaak met nummer 200.137.290/01. Bij deze vaststellingsovereenkomst is tevens de onderhavige zaak beëindigd, voor zover het de procedure tussen [appellant] en [geïntimeerde 2] betreft. Hierover hoeft dus niet meer te worden beslist. De procesvertegenwoordiger van [appellant] heeft zich op 18 november 2014 onttrokken. Vervolgens is de zaak gefourneerd en heeft de notaris arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.1.
Tegen de door de voorzieningenrechter opgesomde feiten is geen grief gericht, zodat het hof ook van deze feiten zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.2.
Tussen [appellant] en [geïntimeerde 2] is een geschil ontstaan over de vraag of tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [appellant] de onroerende zaak aan de[adres]te Den Haag (hierna ook: het huis) tegen een koopsom van
€ 550.000,00 aan [geïntimeerde 2] verkoopt.
1.3.
[appellant] heeft geen medewerking verleend aan de levering van het huis aan [geïntimeerde 2]. [geïntimeerde 2] heeft vervolgens de eigendom van de onroerende zaak door executie verkregen. Vanwege het niet nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst heeft [geïntimeerde 2] jegens [appellant] aanspraak gemaakt op de contractuele boete van € 55.000,00 en vergoeding van zijn schade.
1.4.
De koopsom wordt vanaf februari 2011 door de notaris gehouden op zijn kwaliteitsrekening. Hierop heeft [geïntimeerde 2] conservatoir beslag laten leggen tot zekerheid van betaling van voormelde boete en schadevergoeding.
1.5.
[geïntimeerde 2] heeft in verband met dit beslag de eis in de hoofdzaak ingesteld. [appellant] heeft daarbij in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat het door [geïntimeerde 2] gelegde beslag onrechtmatig is met bevel doorhaling beslag. Bij eindvonnis in de hoofdzaak van 7 augustus 2013 (met nummer C/09/402451/HA ZA 11-2356) heeft de rechtbank de door [geïntimeerde 2] gevorderde contractuele boete ad € 55.000,00 toegewezen en de vergoeding van de schade afgewezen. De reconventionele vorderingen van [appellant] heeft de rechtbank afgewezen. Deze zaak (bij het hof bekend onder zaaknummer 200.137.290/01) is, zoals gezegd, inmiddels door de vaststellingsovereenkomst van 3 november 2014 geëindigd.
2.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg in kort geding de notaris doen dagvaarden en gevorderd de notaris te bevelen om over te gaan tot uitbetaling van de onder hem rustende koopsom volgens de bepalingen van het tussen [appellant] en [geïntimeerde 2] door de rechtbank gewezen vonnis van 7 augustus 2013. [geïntimeerde 2] heeft gevorderd zich te mogen voegen, hetgeen de voorzieningenrechter heeft toegelaten omdat: i) [appellant] en de notaris daar desgevraagd ter zitting geen bezwaar tegen hebben gemaakt, ii) aannemelijk is dat Wezel voldoende belang bij voeging heeft en iii) niet is gebleken dat de voeging in de weg staat aan de vereiste spoed bij het kort geding en aan de goede procesorde in het algemeen. [appellant] heeft hierna zijn eis vermeerderd en – zeer kort weergegeven – tevens gevorderd dat [geïntimeerde 2] verboden wordt om opnieuw beslag te leggen. Bij het thans bestreden vonnis van 27 januari 2014 heeft de voorzieningenrechter [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen jegens [geïntimeerde 2] als gevoegde partij en voorts de gevraagde voorziening jegens de notaris geweigerd en de in reconventie door de notaris gevorderde schade afgewezen. De onderhavige zaak (met zaaknummer 200.149.620/01) betreft het hoger beroep tegen dit kort geding vonnis.
2.2.
[appellant] heeft met grief 1 zich verzet tegen het feit dat de voorzieningenrechter [geïntimeerde 2] heeft toegelaten als gevoegde partij in plaats van als tussenkomende partij. Grief 8 hangt daarmee samen omdat deze zich richt tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring van de vorderingen van [appellant] jegens [geïntimeerde 2] als gevoegde partij. De grieven kunnen bij gebrek aan belang onbesproken blijven nu dit arrest enkel nog betrekking heeft op de procedure jegens de notaris. Tussen [geïntimeerde 2] en [appellant] is immers een vaststellingsovereenkomst gesloten waarmee ook de onderhavige kort gedingprocedure tussen hen is beëindigd.
2.3.
Met grief 2 voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geweigerd uitvoering te gelasten van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Voor zover [appellant] hiermee bedoelt te stellen dat de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening (uitbetaling van de koopsom conform het vonnis van 7 augustus 2013) ten onrechte heeft geweigerd dan faalt deze grief omdat deze, gelet op de grieven 3, 4, 5 en 7, zelfstandige betekenis ontbeert.
2.4.
Het hof begrijpt de grieven 3 en 7 aldus dat [appellant] heeft bedoeld te betogen dat de notaris ten onrechte (en heimelijk) een bedrag van € 55.000,00 aan [geïntimeerde 2] heeft betaald. De grieven falen. Op grond van het vonnis van 7 augustus 2013 had [geïntimeerde 2] recht op betaling van een boete ter hoogte van voornoemd bedrag en heeft hij conservatoir derdenbeslag doen leggen op de kwaliteitsrekening van de notaris, waarop de koopsom was gestort. Door het vonnis, dat een executoriale titel oplevert, te betekenen aan [appellant] en over te betekenen aan de notaris heeft er een overgang plaats gevonden van de conservatoire fase naar de executoriale fase en kon [geïntimeerde 2] tot inning overgaan. De notaris was als derde-beslagene verplicht dit bedrag uit te betalen. Van misbruik van beslagrecht of onrechtmatig handelen, zoals [appellant] stelt, is dan ook geen sprake. Overigens kan er, anders dan [appellant] stelt, geen sprake zijn van een geheime betaling, nu niet betwist is dat (over)betekening plaats heeft gevonden.
2.5.
Grief 4 richt zich tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat de notaris zich lijdelijk dient op te stellen en met grief 5 voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter het vonnis van 7 augustus 2014 onjuist uitlegt omdat het erop neer komt, aldus [appellant], dat [geïntimeerde 2] eigenaar wordt van de woning van [appellant] zonder dat hij daarvoor hoeft te betalen. Bij een welwillende lezing van deze grieven komen deze er in de kern op neer dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat de notaris tot uitbetaling van de koopsom aan [appellant] had moeten overgaan. [appellant] miskent hiermee dat de notaris als derde-beslagene gebonden is aan de regels van het executierecht. De lijdelijkheid van de notaris staat hier los van. Niet in geschil is dat er door [geïntimeerde 2] rechtsgeldig (conservatoir) beslag is gelegd op de koopsom die was gestort op de kwaliteitsrekening van de notaris. Ingevolge artikelen 704 en 705 Rv eindigt dit beslag pas door opheffing of door het in kracht van gewijsde gaan van de afwijzing van de eis in de hoofdzaak. Gedurende het beslag kan de derde-beslagene ten opzichte van de beslaglegger niet bevrijdend betalen aan de beslag-debiteur. Niet in geschil is dat het beslag noch bij vonnis, noch op verzoek van de advocaat van [geïntimeerde 2] is opgeheven, terwijl er ook geen sprake is van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis waarbij de eis in de hoofdzaak is afgewezen. Nu het beslag niet is geëindigd, kan en mag de notaris niet tot uitbetaling van de koopprijs aan [appellant] overgaan. Van enig onrechtmatig handelen van de zijde van de notaris of handelen in strijd met zijn zorgplicht is dan ook geen sprake. De grieven 4 en 5 falen.
2.6.
De voorzieningenrechter heeft [appellant] terecht als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, zodat grief 6 faalt.
2.7.
De slotsom luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat [appellant] in de kosten van de notaris zal worden veroordeeld zoals hierna in het dictum is bepaald.

Beslissing

- bekrachtigt het vonnis van 27 januari 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, (dat wil zeggen: gewezen tussen [appellant] en de notaris);
- veroordeelt [appellant] in de kosten aan de zijde van de notaris in hoger beroep vastgesteld op een bedrag van € 308,00 aan griffierecht en € 1.788,00 aan kosten advocaat;
-
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, T.G. Lautenbach en C.G. Beyer-Lazonder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.