1.6De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen. Zij overwoog daartoe, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, het volgende:
( a) [appellant] bestrijdt niet dat [geïntimeerden] slachtoffer zijn van de bombardementen met mosterdgas op de steden en dientengevolge aldaar de door hen gestelde verwondingen en daarmee samenhangende schade hebben opgelopen (tussenvonnis onder 7.1 en 8.1);
( b) nu partijen er van uitgaan dat in dit geding art. 161 Rv dient te worden toegepast, en geen regel van dwingend recht daaraan in de weg staat, volgt de rechtbank partijen hierin, hetgeen betekent dat het arrest van het hof van 9 mei 2007 dwingend bewijs oplevert ten aanzien van de feiten die dit het hof ten laste van [appellant] bewezen heeft verklaard (tussenvonnis onder 7.3); overigens is art. 161 Rv een regel van Nederlands procesrecht, die de Nederlandse rechter moet toepassen ongeacht het op de rechtsverhouding toepasselijke recht (eindvonnis onder 2.12);
( c) de vraag of [appellant] toegelaten moet worden tot het leveren van tegenbewijs beantwoordt de rechtbank ontkennend, aangezien [appellant] de in de strafprocedure bewezen verklaarde feiten niet voldoende heeft betwist (tussenvonnis onder 7.5);
( d) de rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [appellant] dat [geïntimeerden] moeten bewijzen dat de door hem geleverde TDG is gebruikt bij de bombardementen op de steden, want het hof heeft dit reeds bewezen verklaard, zodat de rechtbank op grond van art. 161 Rv van de juistheid daarvan zal uitgaan (tussenvonnis onder 7.6);
( e) daarmee staat vast dat [appellant] ten tijde van het regime van Sadam Hussein aan de Iraakse militaire industrie TDG heeft geleverd, waarmee dat regime mosterdgas heeft gemaakt, dat is verwerkt in bommen waarmee het Iraakse regime onder meer de steden heeft laten bombarderen, waarbij vele mensen gewond zijn geraakt (tussenvonnis onder 7.7);
( f) tevens staat vast dat [appellant] in de loop van 1984 en in ieder geval in 1986 wist dat de door hem geleverde TDG als eindbestemming Irak had en daar zou dienen voor de productie van mosterdgas; in deze wetenschap, tezamen met zijn pogingen om de levering van een precursor van dat gas en de productie ervan te verheimelijken, ligt mede besloten de wetenschap van [appellant] dat Irak het mosterdgas in de oorlog met Iran en in het gewapende conflict met de Koerden in Irak zou gebruiken (tussenvonnis onder 7.7);
( g) de vraag of de aldus vastgestelde feiten een onrechtmatige daad opleveren, dient te worden beantwoord naar Iraaks recht, voor zover het betreft eisers die uit Irak afkomstig zijn, respectievelijk Iraans recht, voor zover het gaat om eisers die uit Iran afkomstig zijn (tussenvonnis onder 7.2, 7.8, 8.2 en 8.4); hetzelfde geldt voor het beroep op verjaring, dat [appellant] (alleen) ten aanzien van de eisers uit Irak heeft gedaan (tussenvonnis onder 7.11) en voor de vraag of een mogelijk lopende verjaring is gestuit (tussenvonnis onder 7.15);
( h) de vaststaande feiten leveren naar het recht van Irak respectievelijk Iran onrechtmatig handelen op jegens de eisers uit Irak en Iran (eindvonnis onder 2.14 en 2.42);
( i) [appellant] heeft een grondstof voor een chemisch wapen geleverd aan het regime van Saddam Hussein, terwijl hij wist dat dit wapen gemaakt en gebruikt zou worden; zijn handelen valt niet in het niet bij het werkelijk gebruik van het wapen, maar is een onmisbare schakel in de causale keten; er is geen sprake van dat het causaal verband tussen het handelen van [appellant] en de opgetreden schade is “verdrongen” door een andere oorzaak (eindvonnis onder 2.16);
( j) zowel naar het recht van Irak als het recht van Iran is de gevorderde vergoeding van immateriële en materiële schade toewijsbaar (eindvonnis onder 2.17 en 2.44);
( k) niet het moment van levering van de TDG is bepalend voor de aanvang van de verjaringstermijn, maar het moment waarop de bommen met gifgas zijn gegooid in maart 1988 (tussenvonnis onder 7.16);
( l) onder Iraaks recht verjaren vorderingen als de onderhavige na afloop van een termijn van drie jaar nadat de gelaedeerde bekend is geworden met zowel de schade als de aansprakelijke persoon, maar in ieder geval na afloop van een termijn van vijftien jaar na de dag waarop de onrechtmatige daad plaatsvond (tussenvonnis onder 7.12 en 7.14);
( m) [geïntimeerde 16] (geïntimeerde sub 16) is gewond geraakt op 16 maart 1988 bij de bombardementen met mosterdgas op Halabja; hij is op 26 november 1989 18 jaar geworden, in maart 1989 uit Irak vertrokken en in Nederland komen wonen (tussenvonnis onder 5.7);
( n) de vordering van [geïntimeerde 16] is niet verjaard (eindvonnis onder 2.36 en 2.37).