In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen werd afgewezen. De aanslag, gedateerd op 21 november 2012, betrof een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.669 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.292. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de zitting van het Hof heeft belanghebbende aangevoerd dat hij de aanslag pas op 7 februari 2013 heeft ontvangen, en dat hij daardoor niet in verzuim was met betrekking tot de termijn voor het indienen van bezwaar. Het Hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de aanslag pas na de dagtekening heeft ontvangen. Het Hof heeft de stelling van belanghebbende dat er sprake was van een structureel probleem met de postbezorging in zijn wijk niet kunnen bevestigen. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige om aan te tonen dat hij niet in verzuim is geweest. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de aanslag niet tijdig heeft ontvangen, en het Hof heeft deze overwegingen overgenomen. De kosten van de procedure worden niet vergoed, aangezien er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.