ECLI:NL:GHDHA:2015:783

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
200.157.800/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Sierksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en jongmeerderjarige alimentatie met betrekking tot ingangsdatum van de bijdragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen van de man ten behoeve van de minderjarige en de jongmeerderjarige. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de man werd verplicht om alimentatie te betalen. De vrouw verzoekt om de ingangsdatum van de alimentatie te bepalen op 14 januari 2013, terwijl de man verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel. De jongmeerderjarige heeft ook een verweerschrift ingediend waarin hij dezelfde ingangsdatum verzoekt. Het hof heeft de zaak op 12 februari 2015 mondeling behandeld, waarbij de jongmeerderjarige niet is verschenen. Het hof oordeelt dat de ingangsdatum van de alimentatie niet eerder kan zijn dan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, die op 7 oktober 2014 heeft plaatsgevonden. De vrouw had eerder een verzoek tot voorlopige voorzieningen kunnen indienen, maar heeft dit nagelaten. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 maart 2015
Zaaknummer : 200.157.800/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-446
Zaaknummer rechtbank : C/10/416504
[De vrouw],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. Beumer te Rhoon,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.A.M. Kouters te Dordrecht.
Als belanghebbende is opgeroepen:
[de jongmeerderjarige],
geboren op [in] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: de jongmeerderjarige,
advocaat mr. K. Beumer te Rhoon.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 16 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juli 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 10 december 2014 een verweerschrift ingediend.
De jongmeerderjarige heeft op 11 december 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • op 3 november 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 6 november 2014 een V-formulier van 5 november 2014 met bijlage;
  • op 15 december 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 12 februari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de jongmeerderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De beide advocaten hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [naam minderjarige] heeft bij brief van 25 december 2014, ingekomen bij het hof op 31 december 2014, zijn mening kenbaar gemaakt.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de man aan de vrouw, met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [de minderjarige], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 402,- per maand. Voorts is bepaald dat de man aan [de jongmeerderjarige], geboren[in] 1996 te[geboorteplaats] (hierna te noemen: de jongmeerderjarige) met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie zal uitkeren € 468,- per maand, in de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 7 oktober 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige, en met betrekking tot de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarige, uitsluitend de ingangsdatum van die bijdragen.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: uitsluitend voor wat betreft de ingangsdatum van de kinderalimentatie en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, voor wat deze laatste bijdrage betreft tot de datum dat de jongmeerderjarige 18 is geworden, derhalve 21 januari 2014) en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de ingangsdatum van die bijdragen te bepalen op 14 januari 2013, althans te bepalen met ingang van een datum als het hof vermeent te behoren.
3. De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel, althans haar verzoek af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
4. De jongmeerderjarige verzoekt in zijn verweerschrift de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: uitsluitend voor wat betreft de ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie) en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de ingangsdatum op 14 januari 2013 te bepalen, althans een ingangsdatum te bepalen als het hof vermeent te behoren.
5. De vrouw verzet zich tegen de door de rechtbank in aanmerking genomen ingangsdatum. De vrouw meent dat in beginsel als ingangsdatum zou moeten gelden de datum waarop zij de echtelijke woning noodgedwongen heeft verlaten, te weten november 2011. In het licht van de van toepassing zijnde jurisprudentie acht de vrouw het echter redelijk om aansluiting te zoeken bij de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 14 januari 2013, aangezien de man vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met een bijdrage jegens de kinderen. Naar het oordeel van de vrouw is de rechtbank daar ten onrechte aan voorbij gegaan.
6. De jongmeerderjarige meent, net als de vrouw, dat de ingangsdatum van de door de man verschuldigde alimentatie op 14 januari 2013 moet worden bepaald.
7. Het hof oordeelt als volgt. Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Op basis van de jurisprudentie dient de rechter van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden behoedzaam gebruik te maken. Het hof is alles overziend van oordeel dat er geen aanleiding bestaat de door de man te betalen bijdrage eerder in te laten gaan dan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het hof weegt daarbij mee dat vast staat dat de man vanaf mei 2013 een vrijwillige bijdrage ten behoeve van de kinderen is gaan voldoen van € 150,- per maand per kind. Dat de vrouw toen om een hogere bijdrage heeft gevraagd is gesteld noch gebleken. Gezien de stelling van de vrouw dat zij de echtelijke woning in november 2011 heeft verlaten is het hof van oordeel dat het, overeenkomstig de stelling van de man, op haar weg had gelegen om indertijd een verzoek tot voorlopige voorzieningen in te dienen indien zij een (hogere) bijdrage wenste voor de kinderen. De vrouw had destijds deskundige bijstand van een advocaat en het feit dat die haar kennelijk niet heeft gewezen op de mogelijkheid om voorlopige voorzieningen te verzoeken kan de man niet worden tegengeworpen, althans rechtvaardigt geen vaststelling van een eerdere ingangsdatum voor wat betreft de kinderbijdrage.
Bovendien acht het hof de stelling van de man, dat zijn financiële situatie momenteel zodanig slecht is dat hij genoodzaakt zal zijn om een wijzigingsverzoek van de door hem verschuldigde bijdragen in zal moeten dienen bij de rechtbank, gezien de ter zitting door de man gegeven toelichting voorshands niet onaannemelijk. De man voert daartoe aan dat zijn onderneming sinds 2012 heel slecht loopt, naast het feit dat hij de zorg heeft voor zijn nieuwe partner, zijn vorig jaar geboren zoon (geboren uit de relatie met zijn nieuwe partner), en de drie kinderen van zijn partner (geboren uit haar vorige relatie) voor wie geen alimentatie wordt betaald. Tevens is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen nog niet afgerond. Dit alles brengt met zich dat een eerdere ingangsdatum de financiële positie van de man alleen maar slechter zal maken. Te meer nu de man er niet voor heeft gekozen alsnog te appelleren tegen de hoogte van de alimentatie zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
8. Voor zover de vrouw - gezien het petitum van haar beroepschrift - heeft beoogd het verzoek in hoger beroep mede namens de jongmeerderjarige in te stellen, zou dat gezien het vorenstaande niet tot een andere uitkomst leiden. Vast staat in ieder geval dat de jongmeerderjarige zelf niet in hoger beroep is gekomen maar een verweerschrift heeft ingediend nadat hij daartoe – per abuis – door het hof in de gelegenheid is gesteld.
9. Het hof ziet geen reden, zoals door de vrouw is verzocht, om de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, en zal die kosten, zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Sierksma, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2015.