ECLI:NL:GHDHA:2015:814

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
200.159.981/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot opheffing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in civiele zaak

In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, dat op 17 oktober 2014 is gewezen. De man verzoekt het hof om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis op te heffen, op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hij stelt dat zolang de uitvoerbaarverklaring in stand blijft, hij het risico loopt dat het beslag kan worden opgeheven, wat zijn verhaalsmogelijkheden zou beperken. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en stelt dat het belang van de man niet opweegt tegen haar belang bij nakoming van het vonnis.

Het hof overweegt dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen, in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook als er hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging, moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter, tenzij er sprake is van een juridische misslag of nieuwe feiten die rechtvaardigen dat van die beslissing wordt afgeweken. Het hof concludeert dat de man geen gerechtvaardigd belang heeft bij zijn verzoek, omdat het belang van de vrouw bij nakoming van het vonnis zwaarder weegt. Daarom wordt het verzoek tot schorsing afgewezen.

De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden, en de zaak wordt verwezen naar de rol van 17 maart 2015 voor memorie van antwoord in de hoofdzaak. Dit arrest is gewezen door de rechters A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.159.981/01
Zaak-/rolnummer rechtbank·: C/09/474751/ KG ZA 14-1179

arrest in het incident van de familiekamer d.d. 24 februari 2015

inzake
[de man],
wonende te: [woonplaats]
hierna te noemen de man
advocaat: mr. J.M. Stevens, te Leiden,
tegen
[de vrouw],
wonende te:[woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Welschen te Den Haag

Het geding

Bij exploot van 14 november 2014 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2014, tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en de daarin vermelde stukken.
De man heeft in zijn hoger beroep dagvaarding één grief geformuleerd.
In de dagvaarding in hoger beroep heeft de man eveneens gevorderd om opheffing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van de rechtbank, zulks op de grond van artikel 351 Rv.
Bij antwoordconclusie in het incident heeft de vrouw verweer gevoerd.
Het hof zal in dit arrest alleen vermelden, hetgeen voor de beoordeling van het incident van belang is.
Partijen hebben gefourneerd voor arrest in het incident.

Beoordeling van het incident

Incident
1. De man verzoekt het hof bij incidentele vordering om opheffing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van de rechtbank, zulks op de grond van artikel 351 Rv.
2. Ter onderbouwing van zijn verzoek wordt door de man het navolgende aangevoerd:
 zolang de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis in kort geding in stand blijft, loopt de man het risico dat het beslag elk ogenblik kan worden opgeheven, zodat zijn verhaalsmogelijkheid wordt beperkt. De appelprocedure zou dan zinloos worden. Hij heeft er derhalve een groot belang bij dat het beslag in stand blijft.
3. Door de vrouw wordt gemotiveerd verweer gevoerd. Door de vrouw wordt onder meer aangevoerd:
  • door de man is geen enkele stelling ingenomen waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat sprake is van de situatie zoals vermeld in artikel 351 Rv;
  • de feitelijke stelling van de man is immers dat het incident toegewezen dient te worden omdat anders de man het risico loopt dat zijn verhaalsmogelijkheden zouden worden beperkt. Die stelling is aantoonbaar onjuist. Er zal immers depot moeten worden gesteld om tot opheffing van het beslag te komen.
4. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag, of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd:
  • de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
  • bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
  • bij deze belangen afweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
5. Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing, geldt ook dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien het bestreden vonnis, waarvan verzoeker beroep heeft ingesteld klaarblijkelijk berust op een juridische misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
6. Niet is gesteld dat het vonnis gebaseerd is op een juridische misslag. Het belang van de man bij schorsing is daarin gelegen, dat hij er van verzekerd blijft dat hij zich voor zijn mogelijke vordering kan verhalen op het goed van de vrouw. De vrouw heeft belang bij nakoming van het vonnis.
8. Naar het oordeel van het hof heeft de man geen enkel gerechtvaardigd belang bij zijn incidentele vordering. Door de vrouw moet een depot worden gesteld om tot opheffing van het beslag te komen zodat het beslag niet kan worden opgeheven zonder dat het bedrag waarop de vordering van de man is begroot, zeker zal zijn gesteld. Het belang van de vrouw tot nakoming van het bestreden vonnis weegt derhalve zwaarder.
9. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen wordt het verzoek tot schorsing afgewezen.
Proceskosten
10. Het hof houdt de beslissing aan met betrekking tot de proceskosten.

Beslissing in het incident

Het hof:
wijst af de vordering van de man om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van 17 oktober 2014 van de voorzieningenrechter te Den Haag te schorsen;
verwijst de zaak naar de rol van 17 maart 2015 voor memorie van antwoord in de hoofdzaak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.