ECLI:NL:GHDHA:2015:816

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
200.137.166
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenamen geschil over verzekeringsuitkering en nalatenschap

In deze zaak gaat het om een geschil tussen erfgenamen over de vraag of een verzekeringsuitkering bij overlijden deel uitmaakt van de nalatenschap van de erflater. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.M. Peet, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat de uitkering van de levensverzekering in de nalatenschap valt. De appellanten hebben zes grieven geformuleerd en betogen dat de uitkering niet in de nalatenschap valt, omdat deze is aangewend om een hypothecaire schuld te voldoen die uitsluitend op naam van de erflater stond. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de grieven van appellanten gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de uitkering van de levensverzekering niet civielrechtelijk in de nalatenschap valt en dat appellante sub 1 een regresvordering heeft op de erfgenamen voor de uitkering van de levensverzekering. Het hof heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld en de kosten van de procedure toegewezen aan de geïntimeerden, die in het ongelijk zijn gesteld. Tevens is vastgesteld dat er teveel griffierecht is betaald, wat zal worden gerestitueerd aan beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.137.166
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/412069/ HA ZA 12-965

arrest van de familiekamer d.d. 3 maart 2015

inzake
[erfgenaam een],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: appellante sub 1,
en
[erfgenaam twee],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: appellant sub 2,
beiden hierna te noemen: appellanten,
advocaat: mr. J.M. Peet te Rotterdam,
tegen
[erfgenaam drie],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: geïntimeerde sub 1,
en
[erfgenaam vier],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: geïntimeerde sub 2,
beiden hierna te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. P.A. den Hollander te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 17 september 2013 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2013 tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en de daarin vermelde stukken.
Bij memorie van grieven hebben appellanten 6 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden.
Appellanten hebben op 19 augustus 2014 een akte uitlaten producties genomen.
Geïntimeerden hebben op 16 september 2014 een antwoordakte genomen.
Partijen hebben aan het hof arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door appellanten wordt gevorderd: dat het het gerechtshof Den Haag moge behage, bij arrest, te vernietigen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2013 tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) De verdeling van de gemeenschap vast te stellen, rekening houdende met de bijdragen van geïntimeerden in de lasten van de woning, zodat ieder dient te ontvangen:
- appellante sub 1 € 66.718,69
- appellant sub 2 € 12.685,31
- geïntimeerde sub1 € 11.135,00
- geïntimeerde sub 2 € 11.009,24
(2) Geïntimeerden te veroordelen om al hetgeen zij reeds uit de verdeling hebben ontvangen en het hun toekomende conform het bovenstaande te boven gaat, aan appellante sub 1 te betalen, te weten:
- geïntimeerde sub 1: € 12.701,75 vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over het bedrag te berekenen vanaf 25 juli 2013 tot de dag der volledige betaling aan appellante sub 1;
- geïntimeerde sub 2: € 12.701,75 vermeerderd met de wettelijke rente ex art.6:119 BW over dat bedrag te berekenen vanaf 25 juli 2013 tot de dag der volledige betaling aan appellante sub 1;
(3) Geïntimeerden te veroordelen, ieder hoofdelijk des de een betaalt de ander zij gekweten, tot het betalen van de wettelijke rente aan appellante sub 1 over de uitkering van de polis levensverzekering ad € 50.807,- vanaf 7 oktober 2007 tot de dag der volledige betaling;
(4) Geïntimeerden te veroordelen, ieder hoofdelijk des de een betaalt de ander zij gekweten, tot het betalen van de wettelijke rente aan appellante sub 1 over de lasten van de woning ad respectievelijk € 1.550,31 en € 1.676,07 vanaf 27 april 2010 tot de dag der volledige betaling;
(5) Geïntimeerden te veroordelen, ieder hoofdelijk des de een betaalt de ander zij gekweten, tot het betalen van de beslagkosten aan appellanten ad € 826,32;
(6) Geïntimeerden te veroordelen om al hetgeen appellanten ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerden hebben voldaan, al dan niet middels verrekening, aan appellanten terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, te berekenen vanaf de dag van voldoening tot aan de dag der volledige terugbetaling.

Kern van het geschil

3. De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt is de vraag of de uitkering van [een verzekeraar] al of niet deel uitmaakt van de nalatenschap van erflater.
4. Voor zover mogelijk bespreekt het hof de grieven gemeenschappelijk.
Grieven
5. Door appellanten is onder meer het navolgende naar voren gebracht:
  • Ten onrechte heeft de rechtbank het testament zodanig uitgelegd dat de uitkering van de levensverzekering onlosmakelijk is verbonden met de hypothecaire geldlening en in de nalatenschap is gevallen;
  • Ten onrechte is de rechtbank van oordeel dat uit de enkele omstandigheid dat het oorspronkelijke bedrag van de hypothecaire geldlening in de akte is opgenomen, niet volgt dat de uitkering van de levensverzekering uitsluitend aan appellante sub 1 toekomt;
  • Zowel in het testament als in de akte legaten zijn alleen de woning en de hypothecaire geldlening opgenomen. De levensverzekering is niet in de aktes opgenomen. De levensverzekering en de uitkering daaruit zijn derhalve niet gelegateerd;
  • Eerst dient een oordeel te worden gegeven over de begunstiging van de levensverzekering bij overlijden. Verpanding maakt dit niet anders. Indien appellante sub 1 begunstigde is voor de uitkering uit de levensverzekering, blijft overeind dat appellante sub 1 oorspronkelijk gerechtigd was tot de uitkering;
  • Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante sub 1 geen begunstigde is voor de uitkering van de levensverzekering en dat de bepaling in de hypotheekakte geen betalingsopdracht c.q. partnerverklaring betreft;
  • De partnerverklaring is een voorwaardelijke begunstiging van de langstlevende echtgenoot (zie punt 36 e.v.);
6. Door geïntimeerden is gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerden is onder meer aangevoerd:
  • Er is wel degelijk een onlosmakelijke verbondenheid tussen de hypothecaire geldlening en de uitkering van de levensverzekering aangezien een levensverzekering een vereiste is bij het aangaan van een aflossingsvrije hypotheek en verpanding ter extra zekerheid is vereist;
  • Noch uit het testament noch uit de akte afgifte legaat volgt dat de uitkering levensverzekering exclusief aan appellante sub 1 toekomt;
  • Uit de betreffende polis van de levensverzekering kan worden opgemaakt dat appellante sub 1 eerste begunstigde zou zijn bij overlijden van erflater. Echter, als een levensverzekeringspolis wordt verpand aan de bank wordt daarmee de bank eerste begunstigde bij overlijden en doet daarmee niet meer ter zake wie de oorspronkelijk eerste begunstigde was;
  • Het was de bedoeling van erflater om de uitkering van de levensverzekering in de nalatenschap te laten vallen;
  • Geïntimeerden betwisten dat er sprake is van een rechtsgeldige partnerverklaring.
7. Het hof overweegt als volgt. In de polis van [een verzekeraar] [nummer] is vermeld:
  • Erflater is de verzekerde;
  • Het verzekerd kapitaal is fl. 104.162,-;
  • Begunstigden zijn achtereenvolgens: 1) de verzekeringsnemer, 2) de weduwe van de verzekeringsnemer;
  • Gesplitste verzekering nr. 5610. Voor zover hier van belang is appellante sub 1 blijkens die polis verzekeringsnemer met betrekking tot de verzekering welke omvat het in de polis omschreven kapitaal bij overlijden van verzekerde.
8. In de hypotheekakte van 1 mei 1998 is de navolgende bepaling opgenomen:
(1) Indien de in de polis genoemde begunstigde tevens is een der schuldenaren, verbindt ieder der schuldenaren voor zover het zijn rechten betreft, zich bij deze reeds nu, voor het geval hij/zij ingevolge bedoelde begunstiging volgens de polis als begunstigde zal zijn aangewezen, om als hoofdelijk schuldenaar een eventuele uitkering aan te wenden ter voldoening van het aan schuldeiser verschuldigde. Hij/zij machtigt hierbij de verzekeraar aan de schuldeiser te voldoen, welke volmacht hierbij door de comparant sub 2 namens verzekeraar wordt aanvaard.
9. Uit de polis van [een verzekeraar] volgt expliciet dat appellante als verzekeringnemer sub 1 de eerste begunstigde is bij het overlijden van erflater. Het recht van appellante sub 1 jegens de verzekeraar is ontstaan met en door het overlijden van erflater. De uitkering valt civielrechtelijk niet in de nalatenschap van erflater en is geen verkrijging krachtens erfrecht. In de hiervoor vermelde hypotheekakte heeft appellante sub 1 als schuldenaar aan de verzekeraar volmacht verstrekt om namens haar de uitkering aan te wenden om de schuld aan [naam derde] (de schuldeiser) te voldoen. Daardoor heeft appellante sub 1 een nalatenschapsschuld uit eigen middelen voldaan. De hypothecaire hoofdelijke schuld had betrekking op een onroerende zaak die uitsluitend in eigendom toebehoorde aan erflater. De hypothecaire geldlening diende in de onderlinge verhouding van appellante sub 1 en erflater derhalve geheel te worden gedragen door erflater en nadien zijn erfgenamen. Nu deze nalatenschapsschuld deels met vermogen is afgelost van appellante sub 1, heeft zij een vordering op de erfgenamen ter zake de uitkering van [een verzekeraar]. De grieven treffen derhalve doel.
Verdeling overwaarde
10. Geïntimeerden hebben de cijfermatige opstelling van appellanten ter verdeling van de nalatenschap zoals vermeld onder de nummers 65,66 en 67 na verkoop van de bezwaarde woning en aflossing van de hypothecaire geldlening niet specifiek bestreden. Het hof zal de door appellanten verstrekte gegevens overnemen.
11. De verdeling komt eerst tot stand indien er eveneens overeenstemming is omtrent de financiële afwikkeling tussen partijen.
12. Gezien het feit dat eerst heden komt vast te staan op welke wijze de gelden moeten worden verdeeld tussen partijen, kan eerst vanaf datum van dit arrest een mogelijke vordering van de ene partij op de andere partij rentedragend worden. Appellanten hebben weliswaar rente gevorderd over de lasten van de woning echter zij hebben geen grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat deze vordering is afgewezen. Nu het hof niet duidelijk is wat exact de bezwaren zijn is het hof van oordeel dat appellanten niet hebben voldaan aan hun stelplicht.
Buitengerechtelijke kosten
13. Appellanten zijn van mening dat ten onrechte de kosten met betrekking tot buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen. Door geïntimeerden is verweer gevoerd. Het hof is van oordeel dat de gemaakte kosten behoren tot de gevoerde procedure en verdisconteerd zijn in de proceskosten.
Beslagkosten
14. Appellanten zijn mening dat ten onrechte de kosten van beslag zijn afgewezen. Door geïntimeerden is gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn om geïntimeerden te veroordelen in de beslagkosten. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over.
Proceskosten
15. Gezien het feit dat geïntimeerden in het ongelijk worden gesteld dienen zij in de kosten te worden veroordeeld zowel in eerste instantie als in appel.
Griffierecht
16. Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat door partijen een te hoog bedrag aan griffierecht is voldaan. Partijen hebben ieder € 1.553,- voldaan, hetgeen ieder € 683,- had moeten zijn. Het hof zal derhalve de griffier gelasten het door partijen teveel betaalde aan griffierecht, ieder € 870,-, aan hen te restitueren.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 19 juni 2013 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen, voor zover daarbij de rechtbank de verdeling heeft vastgesteld alsmede de proceskosten veroordeling, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de verdeling van de nalatenschap van erflater als volgt vast:
- appellante sub 1 dient te ontvangen € 66.718,69
- appellant sub 2 dient te ontvangen € 12.685,31
- geïntimeerde sub 1 dient te ontvangen € 11.135,00
- geïntimeerde sub 2 dient te ontvangen € 11.009,24
veroordeelt geïntimeerde sub 1 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten te betalen de somma van € 12.701,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dit arrest;
veroordeelt geïntimeerde sub 2 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten te betalen de somma van € 12.701,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dit arrest;
veroordeelt geïntimeerden in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in appel:
- de kosten in eerste aanleg: € 4.373,50;
- de kosten in hoger beroep, aan de zijde van appellanten begroot op € 2.420,- gespecificeerd als volgt:
  • € 683,- vastrecht;
  • € 1.737,- salaris advocaat;
gelast de griffier van dit hof om aan appellanten een bedrag van € 870,- aan teveel betaald griffierecht te restitueren;
gelast de griffier van dit hof om aan geïntimeerden een bedrag van € 870,- aan teveel betaald griffierecht te restitueren;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.