ECLI:NL:GHDHA:2015:830

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
200.157.516-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Sutorius-van Hees
  • A. van Nievelt
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie; Raadsonderzoek gelast

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 28 januari 2015, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De moeder verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, die momenteel bij de vader wonen. De vader verzet zich tegen deze wijziging en stelt dat de huidige situatie in het belang van de kinderen is. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zouden hebben, met een zorgregeling waarbij de kinderen drie van de vier weekenden bij de moeder verblijven. De moeder stelt dat zij door de vader wordt belemmerd in haar zorg voor de kinderen en dat de huidige regeling niet in hun belang is. Het hof oordeelt dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Daarom gelast het hof een raadsonderzoek om de situatie van de kinderen te onderzoeken en te bepalen wat in hun belang is. Het hof houdt de behandeling van de zaak aan en verzoekt de raad om voor de zomervakantie met een rapport te komen. De ouders worden aangespoord om in de tussentijd met een mediator te werken aan hun communicatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 januari 2015
Zaaknummer : 200.157.516/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-8315 & FA RK 14-1787
Zaaknummer rechtbank : C/09/453078 & C/09/461793
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. Schnoor te Den Haag,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. Verbraaken te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 10 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juli 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 24 november 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 30 december 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 29 december 2014 een brief van 24 december 2014 met als bijlage een V-formulier van 24 december 2014 met bijlagen.
De zaak is op 14 januari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is:
  • bepaald dat de na te noemen minderjarigen [minderjarige I], [minderjarige II] en [minderjarige III] de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader;
  • bepaald dat de minderjarigen bij de moeder zullen zijn drie van de vier weekenden van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond, waarbij de moeder de minderjarigen naar de vader brengt, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
De beschikking is, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- voorafgaand aan het huwelijk van partijen zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
  • [minderjarige I], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige I]), en
  • [minderjarige II], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige II]);
  • [minderjarige I] en [minderjarige II] zijn door de vader erkend;
  • uit het huwelijk van partijen zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
  • [minderjarige III], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige III]), en
  • [minderjarige IV], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige IV]);
  • tussen partijen staat vast dat de vader niet de verwekker is van [minderjarige IV];
  • partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige I], [minderjarige II], [minderjarige III] en [minderjarige IV].

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige I], [minderjarige II] en [minderjarige III] (hierna ook gedrieën te noemen: de minderjarigen);
  • de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarigen (hierna ook: de zorgregeling);
  • de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook kinderalimentatie.
2. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder;
  • een zorgregeling tussen de minderjarigen en de vader vast te stellen van drie van de vier weekenden van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond, waarbij de vader de minderjarigen naar de moeder terugbrengt, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
  • de vader te veroordelen om met € 200,- per maand per kind bij te dragen in de kosten van hun verzorging en opvoeding, ingaande per datum van de door het hof te nemen beschikking;
  • althans een dusdanige (zorg)regeling te treffen c.q. te beslissen als het hof meent dat in goede justitie zal behoren.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof
in principaal hoger beroep
de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar grieven af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden;
in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
in het geval de bestreden beschikking wordt vernietigd en wordt bepaald dat de minderjarigen de hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben:
een zorgregeling tussen de minderjarigen en de vader vast te stellen van drie van de vier weekenden van vrijdagmiddag tot en met zondagavond, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
4. De moeder voert het volgende aan. Na het verbreken van de samenleving heeft de moeder onder grote tijdsdruk en met een beperkt budget een nieuwe woning – waarin zij met de minderjarigen zou kunnen wonen – moeten zoeken. De moeder is er niet in geslaagd om op korte termijn een geschikte woning in (een goede buurt van) [woonplaats vader] te vinden. Wel kon zij snel een – voor haar en de minderjarigen ideale – woning te [nieuwe woonplaats moeder] betrekken. Het enige nadeel van deze woning was de afstand tot de (woning van de) vader. Alvorens definitief te beslissen naar [nieuwe woonplaats moeder] te verhuizen, heeft daarom overleg plaatsgevonden tussen de ouders in aanwezigheid van de wederzijdse advocaten. Vervolgens heeft de vader toestemming verleend om de minderjarigen bij de moeder in [nieuwe woonplaats moeder] te doen inschrijven. De moeder is er dan ook vanuit gegaan dat de vader instemde met haar verhuizing en de zorgregeling zoals hij die zelf had verwoord in zijn e-mail van 22 mei 2014, en zij heeft zich in [nieuwe woonplaats moeder] gevestigd. De moeder stelt dat de rechtbank met deze gang van zaken ten onrechte geen rekening heeft gehouden. De moeder wijst er in dat kader op dat de minderjarigen voor de bestreden beschikking met instemming van de vader ingeschreven stonden bij de moeder in [nieuwe woonplaats moeder], zodat de bestreden beschikking een wijziging heeft aangebracht in de bestaande situatie, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen is.
De moeder stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het kunnen blijven wonen in de vertrouwde omgeving het meest in het belang van de minderjarigen is. De moeder heeft haar twijfels over de verzorging van de minderjarigen door de vader en zij stelt dat zij door de vader uit het leven van de minderjarigen wordt geweerd. De moeder voert voorts aan dat zij fulltime beschikbaar is voor de minderjarigen en daarom de minderjarigen naar school kan brengen en zowel tussen de middag als na schooltijd op kan vangen. De vader, daarentegen, is leraar en moet voor de opvang van de minderjarigen gebruik maken van zijn moeder en de naschoolse opvang, terwijl partijen tijdens het huwelijk hebben afgesproken dat de minderjarigen nooit naar de kinderopvang zouden hoeven te gaan. Voorts voert de moeder aan dat de minderjarigen nog erg jong zijn, en daarom nog makkelijk kunnen overstappen naar een nieuwe basisschool. Daarbij speelt een rol dat [minderjarige I] op zijn huidige school ernstige problemen heeft en dat hij zich erop had verheugd na de zomervakantie naar een andere school te gaan. Daarnaast voert de moeder aan dat de minderjarigen zelf nog geen sociale verplichtingen hebben, waardoor een verandering van woon- of leefomgeving geen enkele belasting vormt. Voorts stelt de moeder dat door de bestreden beschikking onnodig onderscheid wordt gemaakt tussen [minderjarige I], [minderjarige II] en [minderjarige III] enerzijds en [minderjarige IV] anderzijds.
De moeder voert ten aanzien van de zorgregeling het volgende aan. De moeder acht het van belang dat – indien de minderjarigen de hoofdverblijfplaats bij de vader houden – de minderjarigen zoveel mogelijk bij haar kunnen verblijven, ofwel van vrijdagmiddag tot maandagochtend. Daarbij acht de moeder het redelijk en billijk dat de vader eens per weekend voor het vervoer van de minderjarigen zorgdraagt.
De moeder stelt voorts dat de rechtbank een te rooskleurig beeld heeft gehad van de communicatie tussen de ouders. De relatie tussen de ouders was en is slecht. De moeder verkeerde in de veronderstelling dat zij ten aanzien van de minderjarigen nog wel met elkaar konden communiceren, maar dat bleek onjuist. Immers, de afspraken over de verhuizing en de zorgregeling zijn door de vader, zonder de moeder daarover op voorhand te informeren, ter terechtzitting ingetrokken. Sindsdien stelt de vader zich star op en hanteert hij strikt de vastgestelde zorgregeling, zonder daarbij acht te slaan op de gevoelens van de moeder en/of die van de minderjarigen. De houding van de vader heeft een duidelijke negatieve uitwerking op de relatie van partijen als ouders en op de relatie met de minderjarigen.
Indien en voor zover de bestreden beschikking wordt vernietigd en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder wordt bepaald, dient tevens te worden bepaald dat de vader bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met € 200,- per kind per maand.
5. De vader verweert zich daartegen als volgt. De vader betwist dat hij instemde met een verhuizing van de minderjarigen naar [nieuwe woonplaats moeder]. De vader heeft weliswaar toestemming verleend om [minderjarige I] en [minderjarige II] in te schrijven op het adres van de moeder, maar enkel omdat de moeder dan in aanmerking zou komen voor kindgebonden budget. De vader stelt dat tussen partijen in 2013 constructieve afspraken zijn gemaakt over de minderjarigen, waarbij het uitgangspunt was dat de echtscheiding zo min mogelijk wijzigingen voor hen mee mocht brengen. Partijen kwamen overeen dat de minderjarigen op basisschool [naam school] zouden blijven en zij hadden de verdeling van de zorgtaken zo ingericht dat ieder de helft daarvan op zich nam. Over de voorgenomen verhuizing van de moeder en de gevolgen daarvan voor de minderjarigen heeft nimmer zorgvuldig overleg tussen de ouders plaatsgevonden. De vader heeft wel steeds herhaald dat hij het niet in het belang van de minderjarigen achtte dat zij hun vertrouwde omgeving zouden moeten verlaten. De vader heeft zich in het belang van de minderjarigen ingespannen om hen in hun vertrouwde omgeving te laten blijven en hij heeft op die manier stabiliteit, zekerheid, rust en continuïteit voor de minderjarigen gecreëerd. De vader betwist dan ook dat de bestreden beschikking de bestaande situatie heeft gewijzigd.
De vader voert voorts aan dat een vertrek uit de vertrouwde (woon)omgeving, de wijziging van school en het verbreken van sociale contacten heel ingrijpend zijn voor de minderjarigen. De minderjarigen zijn geworteld in [woonplaats vader], zij hebben het naar hun zin op school en behalen daar goede resultaten, zij beoefenen er diverse sporten, de vader en zijn netwerk zijn beschikbaar voor de minderjarigen en er wordt slechts minimaal gebruik gemaakt van professionele voor- en naschoolse opvang. De vader stelt voorts dat het voor de minderjarigen minder ingrijpend is dat zij twee ochtenden en één middag naar de opgang gaan – alwaar zij vriendjes en vriendinnetjes hebben – dan dat zij verplaatst worden naar een onbekende omgeving, weg van hun vader, vriendjes en vriendinnetjes, en overige familieleden. Daarbij wijst de vader erop dat aannemelijk is dat ook de moeder op den duur zal moeten gaan solliciteren en werken. Tot slot voert de vader aan dat er geen sprake is van onnodig onderscheid tussen [minderjarige I], [minderjarige II] en [minderjarige III] enerzijds en [minderjarige IV] anderzijds. De situatie van de kinderen is anders, omdat de [minderjarige IV] een andere vader heeft en nooit in gezinsverband heeft samengewoond met de vader.
De vader verweert zich als volgt tegen het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling. Het voorstel van de moeder kent diverse logistieke problemen. Indien de regeling wordt uitgebreid tot maandagochtend, moeten de minderjarigen heel vroeg op om in de spits van [nieuwe woonplaats moeder] naar [woonplaats vader] te reizen. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij desondanks niet onwelwillend tegenover dit deel van het verzoek van de moeder staat, indien de moeder de minderjarigen zowel (op vrijdag middag van school) zal halen als (op maandagochtend naar school) zal brengen. De vader voert aan dat het wijzigen van de haal- en brengregeling in die zin dat de minderjarigen door de vader op vrijdagmiddag naar de moeder worden gebracht, ertoe zal leiden dat de minderjarigen minder tijd bij de moeder door kunnen brengen. Immers, de minderjarigen zouden in dat geval pas na het werk van de vader naar [nieuwe woonplaats moeder] gebracht kunnen worden.
De vader stelt voorts dat hij zich blijft inzetten om op een respectvolle manier te communiceren met de moeder en hij herkent zich niet in de beschrijving door de moeder. De vader stelt dat hij zich na de bestreden beschikking flexibel heeft opgesteld ten aanzien van de zorgregeling, en diverse malen heeft ingestemd met verzoeken van de moeder om weekenden te ruilen.
Indien het hof de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen wijzigt, acht de vader een uitgebreide zorgregeling in het belang van de minderjarigen. Hij wil de minderjarigen dan in ieder geval drie van de vier weekenden van vrijdag tot en met zondagavond bij zich hebben, naast ten minste de helft van alle vakanties en erkende feestdagen.
De vader stelt ten aanzien van het verzoek van de moeder tot vaststelling van kinderalimentatie voorop dat hij thans alle kosten van de minderjarigen voor zijn rekening neemt, zodat terecht geen kinderalimentatie is vastgesteld. Indien de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen wordt gewijzigd, stelt de vader dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage aan de moeder te voldoen, omdat er rekening gehouden moet worden met zijn woonlasten, zijn premie ziektekostenverzekering, de aflossing van (huwelijkse)schulden en advocaatkosten.
6. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht zich op basis van de thans voorgelegde stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende voorgelicht om op dit moment definitief te kunnen beslissen over de vraag welke hoofdverblijfplaats (het meest) in het belang van [minderjarige I], [minderjarige II] en [minderjarige III] is. Het hof heeft nog onvoldoende inzicht in de huidige situatie van de minderjarigen bij de vader en in de (positieve en negatieve) gevolgen van een eventuele wijziging van de hoofdverblijfplaats. Het hof zal derhalve, zoals ter terechtzitting aan partijen voorgehouden, de raad verzoeken (met spoed) een onderzoek in te stellen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats en welke zorgregeling het meest in het belang van de minderjarigen is. Het hof acht het van groot belang dat dit onderzoek (ruim) voor de zomervakantie is afgerond, zodat een eventuele wijziging van de hoofdverblijfplaats tijdens de schoolvakantie zal kunnen plaatsvinden en de minderjarigen de gelegenheid hebben om afscheid te nemen van hun huidige school.
8. Het hof zal iedere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie aanhouden in afwachting van het raadsonderzoek. Het hof ziet geen aanleiding om – zoals ter terechtzitting door de moeder verzocht – de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen voorlopig bij de moeder te bepalen. Het hof overweegt daartoe dat een wijziging van hoofdverblijfplaats voor minderjarigen ingrijpend is, zeker als een dergelijke wijziging tot gevolg heeft dat de minderjarigen een andere school zullen moeten bezoeken en uit hun sociale netwerk worden gehaald. Een voorlopige wijziging zou het risico meebrengen dat de minderjarigen in korte periode tweemaal van hoofdverblijf wisselen. Het hof acht dit niet in het belang van de minderjarigen, temeer daar er geen (objectieve) aanwijzingen zijn dat de vader op enige wijze tekort zou schieten bij de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
9. Het hof zal de behandeling van de zaak vier maanden pro forma aanhouden om de raad in de gelegenheid te stellen voornoemd onderzoek uit te voeren. Het hof zal zo nodig op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
10. Zoals met partijen ter terechtzitting besproken geeft het hof de ouders dringend in overweging om zich in afwachting van het raadsonderzoek tot een mediator te wenden, teneinde de problemen in de communicatie met elkaar onder begeleiding op te lossen.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
alvorens nader te beslissen:
verzoekt de raad met spoed een onderzoek te verrichten zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
bepaalt dat partijen en de raad het hof uiterlijk twee weken vóór de na te melden pro-formadatum schriftelijk berichten over de gewenste voortgang van de onderhavige procedure, waaronder de wenselijkheid van een zitting, onder opgave van verhinderdata, of de gewenste afdoeningswijze;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling aan tot de zitting van zaterdag 30 mei 2015 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Sutorius-van Hees, van Nievelt en van Montfoort, bijgestaan door mr. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2015.