ECLI:NL:GHDHA:2015:861

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
200.165.017/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A. Koens
  • M. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gesloten plaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdhulp

In deze zaak gaat het om de gesloten plaatsing van een 13-jarige jongen, geboren in het buitenland, die in Nederland rondzwerft. De jeugdige is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter die de gecertificeerde instelling machtigde om hem in een gesloten accommodatie te plaatsen. De moeder van de jeugdige is niet verschenen, ondanks een oproep. De jeugdige heeft op 17 februari 2015 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 9 februari 2015. De gecertificeerde instelling heeft op 19 maart 2015 een verweerschrift ingediend. Het hof heeft de zaak op 26 maart 2015 mondeling behandeld. De jeugdige verblijft zonder ouders in Nederland en er zijn zorgen over zijn veiligheid en welzijn. De kinderrechter had eerder de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij en de machtiging tot gesloten plaatsing verleend. Het hof heeft vastgesteld dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om de veiligheid van de jeugdige te waarborgen, gezien zijn zwerfgedrag en het ontbreken van een veilige thuissituatie. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, omdat aan de formele eisen van de Jeugdwet is voldaan en de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 april 2015
Zaaknummer : 200.165.017/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-56
Zaaknummer rechtbank : C/09/480895
[Naam jeugdige],
geboren[in] 2001 te [plaats], [land 1],
thans verblijvende in de[naam instelling], locatie [naam locatie],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de jeugdige,
advocaat mr. D.G.M. van den Hoogen te Leiden,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [De moeder],
kennelijk wonende op een onbekend adres in [land 2],
hierna te noemen: de moeder;
2. de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De jeugdige is op 17 februari 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 februari 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De gecertificeerde instelling heeft op 19 maart 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts op 26 maart 2015 per fax van de rechtbank Den Haag het proces-verbaal van de zitting van 26 januari 2015 en van de zitting van 9 februari 2015 ingekomen.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de jeugdige:
 op 24 februari 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
 op 4 maart 2015 een brief van 3 maart 2015 met als bijlage een V-formulier van 27 februari 2015 met bijlagen.
Op 20 maart 2015 heeft dit hof ingevolge artikel 6.1.10 lid 4 Jeugdwet, het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand ambtshalve last tot toevoeging van een advocaat aan de jeugdige gegeven.
De zaak is op 26 maart 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de jeugdige, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.C. Huvers, advocaat te Hillegom die mr. Van den Hoogen vervangt en door een tolk in de[vreemde] taal mevrouw [naam tolk], die de belofte heeft afgelegd;
 mevrouw [gemachtigde 1] namens de raad;
 mevrouw[gemachtigde 2] namens de gecertificeerde instelling.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen middels een advertentie in een landelijk dagblad, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij over de jeugdige en is vastgesteld dat alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van de jeugdige aan de gecertificeerde instelling worden toegekend. Voorts is de gecertificeerde instelling gemachtigd de jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zoals bedoel in artikel 6.1.2., eerste lid, van de Jeugdwet van 10 februari 2015 tot 9 april 2015.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de jeugdige verblijft zonder ouders in Nederland;
- de vader van de jeugdige verblijft vermoedelijk in[land 3], op een onbekend adres;
- de moeder van de jeugdige verblijft vermoedelijk in [land 2], op een onbekend adres;
- de moeder heeft vermoedelijk het eenhoofdig gezag over de jeugdige.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat er inmiddels zicht is op teruggeleiding van de jeugdige naar [land 1] waar hij kan worden opgenomen in een zorginstelling.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Op grond van artikel 6.1.10, eerste lid, Jeugdwet hoort het hof de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. Het hof stelt vast dat de moeder niet bereid is zich te doen horen; zij zou inmiddels in [land 2] verblijven.
2. In geschil is de verlening van de machtiging om de jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven van 10 februari 2015 tot 9 april 2015.
3. De jeugdige verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin een machtiging is verleend om hem te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie
.
4. De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De jeugdige voert het volgende aan. De kinderrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat plaatsing van de jeugdige in een gesloten jeugdinrichting voor een periode van twee maanden noodzakelijk is. Deze beslissing had niet mogen worden genomen omdat de verklaring van de gedragswetenschapper ontbreekt, het verleningsbesluit niet is ingevuld en de raad zelf ook stelt dat een gesloten plaatsing niet noodzakelijk is. De gecertificeerde instelling had als voogd kunnen handelen en de jeugdige uit huis kunnen plaatsen.
Enkel om pragmatische redenen (de jeugdige niet verplaatsen nu er zicht is op teruggeleiding naar [land 1] of[land 3]) lijkt het de instanties beter om de jeugdige op dezelfde locatie te houden. Een gezinssituatie heeft volgens de jeugdige de voorkeur boven een gesloten plaatsing. Een gesloten plaatsing is een ultimum remedium en niet een sociale bewaring. De jeugdige heeft desgevraagd door de kinderrechter verklaard dat hij het naar zijn zin heeft op [naam locatie], maar hij weet niet dat er ook andere opties zijn. De jeugdige heeft geen gedragsproblemen en bevindt zich op een groep met kinderen met gedragsproblematiek.
6. De gecertificeerde instelling voert het volgende aan. Er is wel een verklaring van de gedragswetenschapper overgelegd maar een schriftelijk verslag van de gedragswetenschapper ontbrak. De gecertificeerde instelling heeft een mondelinge terugkoppeling ontvangen van de gedragswetenschapper en die kenbaar gemaakt aan de rechtbank. De gecertificeerde instelling betoogt ten aanzien van de stelling van de jeugdige dat het verleningsbesluit niet is ingevuld dat de voorzitter van de jeugdbeschermingstafel heeft besloten het verzoek van de raad toe te kennen. De raad heeft voorts gesteld, volgens de gecertificeerde instelling, dat een gesloten plaatsing van de jeugdige noodzakelijk is om de veiligheid van de jeugdige te waarborgen. [naam locatie] is volgens de raad pedagogisch gezien niet geschikt voor de jeugdige, maar deze instelling biedt de jeugdige wel de meeste veiligheid, hetgeen op dit moment de eerste prioriteit heeft. Verplaatsing van de jeugdige is volgens de raad en de gecertificeerde instelling niet opportuun. Het grootste risico is op dit moment gelegen in het wegloopgedrag van de jeugdige; hij zou dan weer gaan zwerven. De gesloten plaatsing dient volgens de gecertificeerde instelling gehandhaafd te blijven zodat de overplaatsing van de jeugdige door betrokkenen georganiseerd kan worden en de jeugdige daar geen hinder van ondervindt. De gecertificeerde instelling zet zich volledig in om voor de beëindiging van de machtiging de jeugdige overgeplaatst te hebben naar [land 1]. Er zijn contacten met alle betrokkenen in [land 1], onder wie [buitenlandse] rechter(s) en de verwachting is dat betrokkenen van de gecertificeerde instelling de jeugdige op afzienbare termijn kunnen en zullen begeleiden bij de overbrenging naar een [buitenlandse] instelling in [plaats].
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Op grond van lid 3 van dit artikel kan een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld;
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
Ingevolge lid 5 en lid 6 van voornoemd artikel kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is, en behoeft het verzoek de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
8. Het hof is van oordeel dat aan de formele eisen van de leden 3, 5 en 6 van artikel 6.1.2. Jeugdwet is voldaan. Immers, de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling die met de opneming en het verblijf van de jeugdige instemt. Voorts is door de raad bij het inleidende verzoek het volgende overgelegd:
een afschrift van het besluit van de voorzitter van de jeugdbeschermingstafel, gemandateerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, waarin is bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en het verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder voor deze minderjarige nodig is;
een instemmende verklaring van de gekwalificeerde gedragswetenschapper van 14 januari 2015.
Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de jeugdige dat de instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper ontbreekt. De overgelegde verklaring voldoet bovendien aan de aan een dergelijke verklaring te stellen eisen. Voorts verwerpt het hof de stelling van de jeugdige dat het verleningsbesluit niet is ingevuld en de daaraan verbonden gevolgen als gesteld. Naar het oordeel van het hof voldoet het besluit aan de daaraan te stellen eisen en wordt in het door de voorzitter van de Jeugdbeschermingstafel, die gemandateerd is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, ondertekende verleningsbesluit het verzoek van de raad om een verleningsbesluit als bedoeld in artikel 265b, tweede lid van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, toegekend.
Het hof gaat eveneens voorbij aan de stelling van de jeugdige dat de raad ook heeft gesteld dat een gesloten plaatsing niet noodzakelijk is. Het hof leest in het proces-verbaal van de zitting van 26 januari 2015 en 9 februari 2015 van de rechtbank Den Haag dat de raad heeft verklaard dat nog steeds sprake is van wegloopgevaar en als gevolg daarvan het risico op zwerfgedrag. De raad is van mening dat [naam locatie] de jeugdige de meeste veiligheid biedt, hetgeen hij op dit moment als eerste nodig heeft. De raad heeft dit standpunt ter gelegenheid van de behandeling in hoger beroep bovendien uitdrukkelijk gehandhaafd.
9. Het hof zal vervolgens toetsen of de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is en was in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het hof overweegt in dat verband als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ten tijde van het afgeven van de machtiging om deze jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp veel zorgen waren met betrekking tot de jeugdige. Zo verbleef hij, als dertienjarige jongen en afkomstig uit [land 1], (waarschijnlijk) alleen in Nederland, zonder zijn beide ouders, sprak en spreekt hij de Nederlandse taal niet, heeft hij geen familie of bekenden in Nederland en vertoonde hij zwerf- en wegloopgedrag. Zijn ouders kijken niet naar hem om en datzelfde geldt, naar het hof begrijpt, voor de rest van zijn familie. Gelet op al deze aspecten die de zaak een bijzonder karakter verlenen geplaatst tegen de achtergrond dat niet in geschil is dat een plaatsing van de jeugdige in een meer open setting het risico met zich zou kunnen brengen dat de jeugdige (ook naar eigen zeggen) weer zou weglopen, zou gaan zwerven en buiten het zicht van (de Nederlandse en [buitenlandse]) jeugdbescherming geraakt, is het hof van oordeel dat de opneming in een gesloten setting voor deze korte termijn van twee maanden noodzakelijk is geweest en ook nog steeds is om de veiligheid van de jeugdige te waarborgen in afwachting van zijn teruggeleiding naar [land 1].
10. Uit het voorgaande volgt dat de kinderrechter terecht de machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend, zodat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, Husson en Kamminga, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2015.