ECLI:NL:GHDHA:2015:862

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
200.157.519/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Husson
  • J. Sierksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en de impact van alleenstaande ouderkop

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om de vaststelling van de kinderalimentatie voor twee minderjarige kinderen na een scheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin de man was verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te betalen. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie te verhogen naar € 250,- per maand per kind, met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2013. De man, verweerder in hoger beroep, verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en stelde dat de kinderalimentatie op nihil moest worden vastgesteld.

Het hof beoordeelde de financiële situatie van beide partijen en de behoefte van de kinderen aan een bijdrage. De vrouw had een netto besteedbaar inkomen van € 1.971,- per maand, terwijl het inkomen van de man € 2.779,- per maand bedroeg. Het hof hield rekening met de zorgkorting en de alleenstaande ouderkop, die in mindering strekt op de behoefte van de kinderen. Uiteindelijk oordeelde het hof dat de man een bijdrage van € 120,- per maand per kind moest betalen voor de periode van 7 januari 2014 tot 1 januari 2015, en € 82,- per maand per kind vanaf 1 januari 2015. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Deze uitspraak benadrukt de rol van de alleenstaande ouderkop in de berekening van kinderalimentatie en de noodzaak om de financiële situatie van beide ouders zorgvuldig te overwegen bij het vaststellen van alimentatieverplichtingen. Het hof bevestigde dat de behoefte van de kinderen aan financiële ondersteuning moet worden gewaarborgd, terwijl ook de draagkracht van de ouders in acht moet worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 maart 2015
Zaaknummer : 200.157.519/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-111
Zaaknummer rechtbank : C/10/442154
[De vrouw],
wonende te[woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.H.J. Strak te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te[woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.S.H.M. van Woerkom te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 10 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 juli 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 15 december 2014 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 10 februari 2015 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 31 oktober 2014 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 13 november 2014 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 12 februari 2015, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.157.741/01, mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Na de zitting zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
  • van de zijde van de vrouw op 12 februari 2015 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage haar salarisspecificatie van december 2014;
  • van de zijde van man op 16 februari 2015 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage zijn salarisspecificatie van december 2014.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in de onderhavige procedure van belang, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 7 januari 2014 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen:
  • [de minderjarige sub 1], geboren[in] 2006 te[geboorteplaats], en
  • [de minderjarige sub 2], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats],
(hierna te noemen: de minderjarigen) zal uitkeren € 84,- per maand per kind, vanaf de datum van de beschikking bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarigen.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking partieel (het hof leest: voor wat betreft de kinderalimentatie) te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door de man aan haar te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2013 (het tijdstip van de verbreking van de samenwoning) te bepalen op € 250,- per maand per kind, steeds bij vooruitbetaling te voldoen, en te vermeerderen met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend. Voorts verzoekt de vrouw te bepalen dat de aldus vast te stellen bijdrage steeds met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar wordt gewijzigd ingevolge de wettelijke vastgestelde indexering.
3. De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen. Bij wege van aanvullend verzoek verzoekt de man de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 op nihil te bepalen, kosten rechtens.
4. De vrouw bestrijdt het aanvullend verzoek van de man en zij verzoekt de man daarin niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn aanvullend verzoek af te wijzen.
Behoefte
5. De behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage van € 702,- per maand voor beide kinderen samen (na aftrek van een kindgebonden budget van € 98,- per maand) staat als niet bestreden vast.
Ingangsdatum
6. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de rechtbank de ingangsdatum van de kinderalimentatie ten onrechte op 7 januari 2014 in plaats van op 1 mei 2013 heeft bepaald. Naar de mening van de vrouw was het voor de man vanaf eind april/ begin mei 2013 (zijnde de periode waarin het eerste concept van het ouderschapsplan aan partijen is verzonden) duidelijk dat de man diende bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Gezien het feit dat de man echter onbetwist heeft gesteld dat hij vanaf eind september 2013 een kinderalimentatie van € 66,- per maand per kind betaalde, naast de zwemlessen van de kinderen van € 70,- per maand, ziet het hof geen reden om van de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 7 januari 2014 af te wijken.
NBI man en vrouw
7. Uit de na de zitting overgelegde stukken is gebleken dat het bruto inkomen van de man (afgerond) € 50.005,- per jaar bedraagt en het bruto inkomen van de vrouw € 25.133,- per jaar.
Het hof acht het redelijk deze feitelijk genoten inkomens in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de draagkracht van partijen. Daarbij weegt het hof mee dat de vrouw naar het oordeel van het hof aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar huidige werkzaamheden niet kan uitbreiden.
8. Op basis van voormeld inkomen heeft het hof het netto besteedbaar inkomen, hierna: NBI, van de vrouw over 2014 berekend op € 1.971,- per maand. Daarbij is, overeenkomstig de rechtbank, rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande ouderkorting. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 364,- per maand (70% x (1.971 – (0,3 x 1.971 + 860))).
9. Op basis van voormeld inkomen heeft het hof het NBI van de man over 2014 berekend op € 2.779,- per maand. Daarbij is, overeenkomstig de rechtbank, rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De draagkracht van de man bedraagt € 760,- per maand (70% x (2.779 – (0,3 x 2.779 + 860))). Voorts houdt het hof overeenkomstig de rechtbank tot 1 januari 2015 rekening met een verhoging van de draagkracht van de man van € 63,- per maand wegens fiscaal voordeel.
Draagkrachtvergelijking
10. Gelet op het vorenstaande bedraagt het aandeel van de man € 487,- per maand (823/1.187 x 702) en het aandeel van de vrouw € 215,- per maand (364/1.187 x 702).
Voor rekening van de man komt derhalve een bedrag van € 487,- per maand ofwel – afgerond - € 244,- per maand per kind.
Zorgkorting
11. Hoewel de vrouw zich in hoger beroep aanvankelijk heeft verzet tegen de door de rechtbank in aanmerking genomen zorgkorting van 35%, heeft zij ter terechtzitting van het hof medegedeeld zich alsnog met dat percentage zorgkorting te kunnen verenigen. Gezien de behoefte van € 702,- is de zorgkorting derhalve te stellen op € 246,- per maand.
Te betalen kinderalimentatie van 7 januari 2014 tot 1 januari 2015
12. Aangezien de zorgkorting in mindering strekt op het aandeel van de man, becijfert het hof de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op € 241,- per maand ofwel - afgerond - € 120,- per maand per kind.
Kinderalimentatie vanaf 1 januari 2015
13. Per 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn de volgende regelingen vervallen: de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting en - aan de zijde van de alimentatieplichtige - het fiscaal voordeel bij betaling van kinderalimentatie.
Naast het kindgebonden budget heeft een alleenstaande ouder recht op een alleenstaande ouderkop.
14. Ter terechtzitting van het hof heeft de vrouw gesteld dat zij een in totaal aan kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop een bedrag ontvangt van € 371,- per maand. Dit gehele bedrag strekt volgens haar in mindering op de behoefte van € 800,- per maand, zodat de resterende behoefte van de minderjarigen is te stellen op € 429,- per maand.
15. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt het NBI van de vrouw met ingang van 1 januari 2015 € 1.815,- netto per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 277,- per maand (70% x (1.815 – (0,3 x 1.815 + 875))). De draagkracht van de man wordt € 749,- (70% x (2.779 – (0.3 x 2.779 + 875))). De man heeft geen recht meer op fiscaal voordeel, zodat het hof een draagkracht van € 749,- per maand in aanmerking neemt.
16. Gelet op het vorenstaande bedraagt het aandeel van de man € 313,- per maand (749/1.026 x 429) en het aandeel van de vrouw € 116,- per maand (277/1.026 x 429).
17. Op het aandeel van de man strekt in mindering een zorgkorting van € 150,- per maand, zodat het hof de door hem te betalen kinderalimentatie zal vaststellen op € 163,- per maand ofwel afgerond - € 82,- per maand per kind. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de alimentatieverplichting van de man iets lager (op € 72,- per maand) uitkomt indien de alleenstaande ouderkop bij het inkomen van de vrouw wordt geteld.
Proceskosten
18. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
19. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen in de periode van 7 januari 2014 tot 1 januari 2015 op € 120,- per maand per kind en met ingang van 1 januari 2015 op € 82,- per maand per kind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Sierksma, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2015.