BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarigen.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking partieel (het hof leest: voor wat betreft de kinderalimentatie) te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door de man aan haar te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2013 (het tijdstip van de verbreking van de samenwoning) te bepalen op € 250,- per maand per kind, steeds bij vooruitbetaling te voldoen, en te vermeerderen met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend. Voorts verzoekt de vrouw te bepalen dat de aldus vast te stellen bijdrage steeds met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar wordt gewijzigd ingevolge de wettelijke vastgestelde indexering.
3. De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen. Bij wege van aanvullend verzoek verzoekt de man de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 op nihil te bepalen, kosten rechtens.
4. De vrouw bestrijdt het aanvullend verzoek van de man en zij verzoekt de man daarin niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn aanvullend verzoek af te wijzen.
5. De behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage van € 702,- per maand voor beide kinderen samen (na aftrek van een kindgebonden budget van € 98,- per maand) staat als niet bestreden vast.
6. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de rechtbank de ingangsdatum van de kinderalimentatie ten onrechte op 7 januari 2014 in plaats van op 1 mei 2013 heeft bepaald. Naar de mening van de vrouw was het voor de man vanaf eind april/ begin mei 2013 (zijnde de periode waarin het eerste concept van het ouderschapsplan aan partijen is verzonden) duidelijk dat de man diende bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Gezien het feit dat de man echter onbetwist heeft gesteld dat hij vanaf eind september 2013 een kinderalimentatie van € 66,- per maand per kind betaalde, naast de zwemlessen van de kinderen van € 70,- per maand, ziet het hof geen reden om van de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 7 januari 2014 af te wijken.
7. Uit de na de zitting overgelegde stukken is gebleken dat het bruto inkomen van de man (afgerond) € 50.005,- per jaar bedraagt en het bruto inkomen van de vrouw € 25.133,- per jaar.
Het hof acht het redelijk deze feitelijk genoten inkomens in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de draagkracht van partijen. Daarbij weegt het hof mee dat de vrouw naar het oordeel van het hof aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar huidige werkzaamheden niet kan uitbreiden.
8. Op basis van voormeld inkomen heeft het hof het netto besteedbaar inkomen, hierna: NBI, van de vrouw over 2014 berekend op € 1.971,- per maand. Daarbij is, overeenkomstig de rechtbank, rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande ouderkorting. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 364,- per maand (70% x (1.971 – (0,3 x 1.971 + 860))).
9. Op basis van voormeld inkomen heeft het hof het NBI van de man over 2014 berekend op € 2.779,- per maand. Daarbij is, overeenkomstig de rechtbank, rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De draagkracht van de man bedraagt € 760,- per maand (70% x (2.779 – (0,3 x 2.779 + 860))). Voorts houdt het hof overeenkomstig de rechtbank tot 1 januari 2015 rekening met een verhoging van de draagkracht van de man van € 63,- per maand wegens fiscaal voordeel.
10. Gelet op het vorenstaande bedraagt het aandeel van de man € 487,- per maand (823/1.187 x 702) en het aandeel van de vrouw € 215,- per maand (364/1.187 x 702).
Voor rekening van de man komt derhalve een bedrag van € 487,- per maand ofwel – afgerond - € 244,- per maand per kind.
11. Hoewel de vrouw zich in hoger beroep aanvankelijk heeft verzet tegen de door de rechtbank in aanmerking genomen zorgkorting van 35%, heeft zij ter terechtzitting van het hof medegedeeld zich alsnog met dat percentage zorgkorting te kunnen verenigen. Gezien de behoefte van € 702,- is de zorgkorting derhalve te stellen op € 246,- per maand.
Te betalen kinderalimentatie van 7 januari 2014 tot 1 januari 2015
12. Aangezien de zorgkorting in mindering strekt op het aandeel van de man, becijfert het hof de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op € 241,- per maand ofwel - afgerond - € 120,- per maand per kind.
Kinderalimentatie vanaf 1 januari 2015
13. Per 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn de volgende regelingen vervallen: de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting en - aan de zijde van de alimentatieplichtige - het fiscaal voordeel bij betaling van kinderalimentatie.
Naast het kindgebonden budget heeft een alleenstaande ouder recht op een alleenstaande ouderkop.
14. Ter terechtzitting van het hof heeft de vrouw gesteld dat zij een in totaal aan kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop een bedrag ontvangt van € 371,- per maand. Dit gehele bedrag strekt volgens haar in mindering op de behoefte van € 800,- per maand, zodat de resterende behoefte van de minderjarigen is te stellen op € 429,- per maand.
15. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt het NBI van de vrouw met ingang van 1 januari 2015 € 1.815,- netto per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 277,- per maand (70% x (1.815 – (0,3 x 1.815 + 875))). De draagkracht van de man wordt € 749,- (70% x (2.779 – (0.3 x 2.779 + 875))). De man heeft geen recht meer op fiscaal voordeel, zodat het hof een draagkracht van € 749,- per maand in aanmerking neemt.
16. Gelet op het vorenstaande bedraagt het aandeel van de man € 313,- per maand (749/1.026 x 429) en het aandeel van de vrouw € 116,- per maand (277/1.026 x 429).
17. Op het aandeel van de man strekt in mindering een zorgkorting van € 150,- per maand, zodat het hof de door hem te betalen kinderalimentatie zal vaststellen op € 163,- per maand ofwel afgerond - € 82,- per maand per kind. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de alimentatieverplichting van de man iets lager (op € 72,- per maand) uitkomt indien de alleenstaande ouderkop bij het inkomen van de vrouw wordt geteld.
18. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
19. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.