In alle zaken:
De gecertificeerde instelling heeft in alle zaken op 17 maart 2015 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 2 maart 2015 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op 12 maart 2015 heeft dit hof ingevolge artikel 6.1.10 lid 4 Jeugdwet, het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand ambtshalve last tot toevoeging van een advocaat aan de jeugdige gegeven.
De zaken zijn gezamenlijk op 18 maart 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
de advocaat van de moeder;
mevrouw [A] (jeugdbeschermer) namens de gecertificeerde instelling;
namens de vader: mr. N. el Ghazi (een kantoorgenoot van de advocaat van de vader);
de advocaat van de jeugdige.
De moeder, de vader en de jeugdige zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de jeugdige verlengd voor de duur van één jaar, met ingang van 25 februari 2015 tot 25 februari 2016. Verder is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van zes maanden, met ingang van 25 februari 2015 tot uiterlijk 25 augustus 2015 betreffende de jeugdige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
de moeder en de vader zijn de met het gezag belaste ouders van de jeugdige;
de gecertificeerde instelling heeft bij het inleidend verzoek het volgende overgelegd:
een afschrift van het besluit van de gecertificeerde instelling van 4 februari 2015, waarin is bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en het verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is (artikel 6.1.9 lid 1 in verbinding met artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet);
de instemmende verklaring van de gekwalificeerde gedragswetenschapper van 30 januari 2015.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlening van de machtiging gesloten jeugdhulp van de jeugdige voor de periode van 25 februari 2015 tot 25 augustus 2015.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog als volgt te beschikken:
a. het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gesloten jeugdhulp in het kader van een ondertoezichtstelling af te wijzen en deze voorwaardelijk toe te wijzen.
Primair: de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen;
Subsidiair: een voorwaardelijke machtiging tot gesloten uithuisplaatsing.
4. De jeugdige verzoekt de bestreden beschikking voor zover het betreft de machtiging gesloten jeugdhulp te vernietigen en (naar het hof begrijpt) af te wijzen het verzoek van de gecertificeerde instelling strekkende tot het verlenen van een machtiging tot gesloten jeugdhulp.
5. De gecertificeerde instelling verweert zich tegen de verzoeken en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien de verzoeken van de moeder, de vader en de jeugdige af te wijzen.
6. De moeder voert het volgende aan. De jeugdige verzet zich tot het uiterste tegen haar gesloten plaatsing. Die plaatsing heeft dan ook geen positieve effecten. Onder de (dreiging van) de machtiging is de jeugdige bij herhaling weggelopen. De moeder weet dan niet bij wie zij verblijft en vreest voor haar veiligheid. Het vermoeden is dat de jeugdige bij een vriend in Duitsland verblijft. De moeder pleit voor een voorwaardelijke machtiging gesloten plaatsing. De jeugdige moet de allerlaatste kans worden gegund om zichzelf – vanuit de thuissituatie – te kunnen bewijzen. Daarbij acht de moeder het van belang om te vermelden dat de jeugdige bij het bereiken van haar meerderjarigheid weer bij de moeder zal gaan wonen. Bij voortduring van de machtiging tot gesloten jeugdhulp zal de moeder haar opvoedkwaliteiten niet kunnen verbeteren. De moeder verwacht dat de situatie in dat geval weer zal escaleren. In het belang van de jeugdige en de moeder moet intensieve hulpverlening in de thuissituatie worden geboden, zodat zij zich na het bereiken van de meerderjarigheid van de jeugdige staande kunnen houden.
7. De vader stelt – kort samengevat – het volgende. Een verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is voor de jeugdige niet noodzakelijk. Het zeer strenge regime is niet bevorderlijk voor haar behandeling. Ook de regels aldaar met betrekking tot het bellen, acht de vader niet in het belang van de jeugdige en de vader-dochter relatie. Die relatie moet bevorderd worden, aldus de vader. Hij verwijst naar een uitspraak van het EHRM van 13 maart 2012, zaaknummer 4547/10 (Y.C./VK). Er is geen concreet plan van aanpak noch van een behandeltraject voor de komende periode. Ook is geen sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij de jeugdige. De jeugdige heeft geen behandeling gekregen voor het pesten op school en het vinden van een passende school voor de jeugdige. De vader meent dat de jeugdige haar tijd op dit moment verdoet. Met een beroep op artikel 8 EVRM betoogt de vader dat lichtere middelen mogelijk zijn. De ouders en de jeugdige zijn bereid om mee te werken aan de hulpverlening in het vrijwillige kader. Zij zullen zich niet aan de zorg onttrekken. Uithuisplaatsing van de jeugdige bij de vader is niet onderzocht. Als de bestreden beschikking niet wordt vernietigd, stelt de vader zich op het standpunt dat een voorwaardelijke machtiging tot uithuisplaatsing zonodig als een stok achter de deur kan fungeren.
8. De jeugdige sluit zich aan bij hetgeen door haar ouders is aangevoerd. Zij merkt aanvullend op dat de uithuisplaatsing de hulpverlening tegenwerkt. Zolang de jeugdige en haar ouders zich verzetten tegen de uithuisplaatsing, kan de hulpverlening niet op gang komen en zal de maatregel niet de beoogde uitwerking hebben. Het middel is te zwaar en frustreert slechts het doel, zijnde ervoor te zorgen dat de jeugdige bij het bereiken van de meerderjarigheid zich voldoende heeft ontwikkeld om zich zonder hulpverlening staande te kunnen houden in de samenleving. Ook voor de moeder, waar de jeugdige zal gaan wonen als de hulpverlening eindigt op haar achttiende, is het goed als de hulpverlening in de thuissituatie zal plaatsvinden. De jeugdige verzet zich met klem tegen de gesloten plaatsing. Aan hulpverlening in de thuissituatie zal de jeugdige haar medewerking verlenen.
9. De gecertificeerde instelling verweert zich als volgt. De machtiging gesloten jeugdhulp is noodzakelijk voor de langdurige en complexe gedragsproblematiek van de jeugdige. De ontwikkeling van de jeugdige stagneert op allerlei gebieden. In de thuissituatie is zeer intensieve hulpverlening ingezet. Het is de jeugdige en de moeder, ondanks de hulpverlening, niet gelukt om aan hun problemen te werken. In de thuissituatie was sprake van geweld van de jeugdige richting de moeder. Ook de vader kon de jeugdige op dat moment niet kalmeren. Een gezinsopname is aangeboden, maar de moeder stond hiervoor niet open. De fase waarin vanuit de thuissituatie, onder dwang van een voorwaardelijke machtiging, kan worden gewerkt aan de problematiek van de jeugdige is voorbij. De jeugdige gaat al jarenlang niet naar school en weet samen met haar moeder alle ingezette (intensieve) hulpverlening te ontlopen. De gecertificeerde instelling vraagt zich af of de moeder wel de signalerende rol op zich kan nemen. Het is haar tot nu toe niet gelukt om de jeugdige te bewegen om mee te werken aan de ingezette hulpverlening. Ook aan de moeder zijn veel kansen geboden om haar opvoedvaardigheden te vergroten. Op 26 juni 2014 is een jeugdreclasseringsmaatregel voor de jeugdige uitgesproken door de rechtbank Rotterdam. De jeugdige en de moeder zijn daarvan in hoger beroep gekomen. De jeugdige kan ook na haar achttiende worden begeleid in het kader van de jeugdreclasseringsmaatregel als het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. Gezien het IQ van de jeugdige acht de gecertificeerde instelling het ook mogelijk dat Stichting MEE betrokken wordt en kan er gewoon intensieve hulpverlening worden geboden na de meerderjarigheid van de jeugdige. Voor nu is de gecertificeerde instelling van mening dat een traject gesloten jeugdhulp op dit moment de enige optie is om de jeugdige voor te bereiden op het traject naar volwassenheid. Het is juist dat vanuit het [instelling A] niet iedere dag gebeld kan worden. Ten aanzien van de voorwaardelijke machtiging betoogt de gecertificeerde instelling dat een dergelijk verzoek niet in hoger beroep gedaan kan worden omdat een eventuele toewijzing de gecertificeerde instelling de kans ontneemt om hiertegen het rechtsmiddel van hoger beroep aan te wenden.
Machtiging gesloten jeugdhulp
10. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Ingevolge lid 6 van voormeld artikel behoeft het verzoek instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
11. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op juiste gronden de machtiging tot gesloten jeugdhulp heeft verleend. Het hof neemt de gronden over waarop de kinderrechter heeft geoordeeld en beslist en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking. Naar het oordeel van het hof wordt de jeugdige bedreigd in haar ontwikkeling. Tot het moment van de uithuisplaatsing in oktober 2014 was bij de jeugdige, die een lichte verstandelijke beperking heeft, sprake van zeer langdurig en veelvuldig schoolverzuim wegens lichamelijke klachten. Die klachten hebben geen medische aantoonbare oorzaak. In de periode dat de jeugdige wel naar school is gegaan, is zij vaak gepest. Door het veelvuldige schoolverzuim is sprake van een achterstand in de algemene ontwikkeling van de jeugdige en heeft de jeugdige weinig tot geen vrienden. Daarnaast kampt de jeugdige met overgewicht. In de thuissituatie was verder sprake van agressie van de jeugdige richting de moeder en waren er zorgen over de wisselende stemmingen van de jeugdige. Er is veel hulpverlening ingezet, maar dit heeft niet tot de gewenste resultaten geleid. Gedurende de plaatsing van de jeugdige bij het [instelling A] (vanaf oktober 2014) heeft de jeugdige geen gedragsproblemen vertoond. Ook het bewegingspatroon is aldaar verbeterd en zij heeft veel baat gehad bij de duidelijkheid, structuur en herhaling die de setting bood. Voor de problematiek van de jeugdige is plaatsing bij [instelling B] vereist. Begin januari 2015 is die plaatsing gerealiseerd. Voorafgaand en daarna heeft de jeugdige zich meerdere malen onttrokken. Ook op dit moment is haar verblijfplaats niet bekend. Meermaals is de jeugdige bij de moeder aangetroffen. Het hof is met de gecertificeerde instelling van oordeel dat het voor de jeugdige, die thans bijna zeventien jaar is, voor haar toekomst van groot belang is dat het traject bij [instelling B] wordt voortgezet, zodat de schoolgang van de jeugdige gewaarborgd is, zij de voor haar noodzakelijke hulp krijgt en kan werken aan de voor haar noodzakelijke ontwikkeling naar volwassenheid. Uithuisplaatsing bij de vader is daarom ook niet aan de orde.
12. Gelet op het vorenstaande is het hof, met de kinderrechter, van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen aan de zijde van jeugdige die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in gesloten jeugdhulp nog steeds noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de benodigde zorg zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp tot 25 augustus 2015 is dan ook terecht verleend.
12. Het hof passeert de stelling van de vader dat de uithuisplaatsing in een accommodatie van gesloten jeugdhulp in strijd is met artikel 8 EVRM, nu deze inbreuk wordt gerechtvaardigd door de met de maatregel beoogde noodzakelijke bescherming van de belangen van de jeugdige.
Voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp
14. Het hof passeert het verweer van de gecertificeerde instelling dat sprake is van een zelfstandig verzoek in hoger beroep, nu zowel de moeder als de vader de kinderrechter subsidiair heeft verzocht om een voorwaardelijke machtiging te verlenen.
15. In artikel 6.1.8 lid 1 Jeugdwet staat vermeld wie kan verzoeken om een (voorwaardelijke) machtiging. De ouders staan daarin niet vermeld. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012-2013, 33 684, nr. 3 (MvT), p. 193) volgt dat de ouders niet behoren tot de kring van de personen die een voorwaardelijke machtiging kunnen verzoeken, aangezien zij het college van de gemeente kunnen vragen om een voorziening te treffen. Derhalve zal het hof de moeder en de vader in hun (subsidiaire) verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
16. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de moeder en de vader niet-ontvankelijk in hun verzoeken tot afgifte/het verlenen van een voorwaardelijke machtiging;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Warnaar, Kamminga en Obbink-Reijngoud, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2015.