ECLI:NL:GHDHA:2015:871

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.152.541/01, 200.152.562/01 en 200.152.563/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Mertens
  • J. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en verdeling huwelijksgemeenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, zijn er drie zaaknummers aan de orde: 200.152.541/01, 200.152.562/01 en 200.152.563/01. De man en de vrouw zijn in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 april 2014, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en het verzoek van de vrouw om partneralimentatie werd afgewezen. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap te herzien, terwijl de vrouw het hof vroeg om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te verplichten tot het betalen van partneralimentatie van € 415,11 per maand. De vrouw stelde dat haar behoefte aan levensonderhoud was vastgesteld op € 2.576,- netto per maand, waarvan zij slechts € 835,60 kon dekken met haar WW-uitkering.

Tijdens de zitting op 23 januari 2015 werd duidelijk dat de man niet was verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Het hof oordeelde dat de lotsverbondenheid in dit geval slechts meebracht dat de man diende te voorzien in de directe kosten van levensonderhoud van de vrouw, en niet in een levensstandaard gelijk aan die tijdens het huwelijk. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen over de behoefte en de goederen die zij claimde.

Het hof oordeelde dat de vrouw niet had aangetoond dat de man in het bezit was van bepaalde goederen en dat de DUO-schuld van de vrouw als gemeenschapsschuld moest worden aangemerkt. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beslissing werd uitgesproken op 18 maart 2015 door de rechters M. Labohm, A. Mertens en J. van der Zanden, bijgestaan door griffier mr. Rasmijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 maart 2015
Zaaknummer : 200.152.541/01, 200.152.562/01 en 200.152.563/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-5401 en FA RK 13-10341
Zaaknummer rechtbank : C/09/446807 en C/09/457410

In de zaak met zaaknummer 200.152.541/01:

[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Salhi te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden.

In de zaak met zaaknummers 200.152.562/01 en 200.152.563/01:

[de vrouw],
geregistreerd te [woonplaats], maar woonachtig te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Salhi te Den haag.

In de zaak met zaaknummer 200.152.541/01:

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 april 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 2 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 5 augustus 2014 een V-formulier van 4 augustus 2014 met bijlagen;
- op 27 augustus 2014 een V-formulier van 22 augustus 2014 met bijlage;

In de zaak met zaaknummers 200.152.562/01 en 200.152.563/01:

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 april 2014 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 10 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 21 augustus 2014 een V-formulier van 12 augustus met bijlagen;
- op 25 augustus 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 26 augustus 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 14 januari 2015 een brief van 13 januari 2015 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 15 januari 2015 een V-formulier van 13 januari 2015 met bijlagen.

In beide zaken:

De zaken zijn op 23 januari 2015 behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen van € 415,11 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, afgewezen. Voorts is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook partneralimentatie) en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

In de zaak met zaaknummer 200.152.541/01:

2. De man verzoekt het hof, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling te vernietigen en alsnog rechtdoende
  • te bepalen dat de vrouw ten titel van overbedeling € 21.096,78 aan de man dient te voldoen;
  • te bepalen dat de vrouw draagplichtig zal zijn ten aanzien van de schuld bij de DUO, en
  • dat de man slechts de helft van deze schuld bij de DUO aan de vrouw dient te vergoeden;
  • te bepalen dat de inboedel reeds is verdeeld,
met compensatie van de kosten van partijen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking ten aanzien van de schuld bij DUO en de verdeling van de inboedel te bekrachtigen.
4. De man is van mening dat de schuld van de vrouw aan DUO buiten de gemeenschappelijke boedel gelaten dient te worden, nu deze schuld en de hoogte daarvan (nog) niet vaststaat. Daarnaast is de man van mening dat de rechtbank ten onrechte de inboedel heeft verdeeld daar de verdeling reeds in onderling overleg had plaatsgevonden.
5. De vrouw betwist hetgeen de man naar voren brengt ten aanzien van haar schuld aan DUO. Zij is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de volledige schuld in de gemeenschap van goederen valt. Voorts betwist de vrouw dat de verdeling van de inboedel reeds heeft plaatsgevonden. Er is weliswaar getracht om de inboedel in onderling overleg te verdelen maar die poging is uitgelopen op een mislukking. De vrouw heeft nog niet de helft van de inboedel ontvangen.

In de zaak met zaaknummers 200.152.562/01 en 200.152.563/01:

6. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en:
  • te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud moet verstrekken van € 415,11 per maand, met ingang van 2 juni 2014 en tot 13 juni 2016. Deze bijdrage moet bij vooruitbetaling worden voldaan;
  • primair te bepalen dat de man de verzochte elektronica en sieraden en dergelijke aan de vrouw dient af te geven, uiterlijk binnen 10 dagen na de beschikkingsdatum en subsidiair te bepalen dat de man een vergoeding van € 2.000,- aan de vrouw dient te voldoen wanneer hij de genoemde goederen niet meer kan afgeven aan de vrouw;
  • te bepalen dat de bankrekening in [buitenland] aan de man wordt toebedeeld, onder verrekening van het saldo van € 15.000,- met de vrouw;
  • te bepalen dat de schulden van de man aan hem worden toebedeeld, zonder verdere verrekeningen met de vrouw, nu er geen enkele noodzaak bestond om deze schulden (deels na het uiteengaan van partijen) aan te gaan.
7. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel dan wel de grieven en de aanvullende verzoeken van de vrouw ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.
8. De vrouw voert het volgende aan. Haar behoefte is bij het uiteengaan van partijen door de rechtbank vastgesteld op € 2.576,- netto per maand. Zij voorziet met een bedrag van € 835,60 per maand in haar behoefte door middel van haar WW-uitkering. Haar resterende netto behoefte bedraagt dus € 1.739,40 per maand. De vrouw stelt niet in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien omdat zij ontslagen is en diverse sollicitaties tot op heden nog niet hebben geleid tot het vinden van een nieuwe baan. In de inkomenssituatie van de man is geen verandering gekomen, zodat de vrouw van mening is dat de man een partneralimentatie van € 415,11 per maand kan voldoen, zoals hij tot aan de inschrijving van de echtscheiding heeft gedaan.
9. Voorts stelt de vrouw dat de door haar verzochte laptops, de usb-stick en de telefoonoplader nog niet in haar bezit zijn. Indien deze goederen niet meer in de woning aanwezig zijn, heeft de man deze dus uit de woning gehaald, nu de vrouw de woning niet meer kan betreden. In dat geval zal de man de waarde van deze goederen aan de vrouw moeten vergoeden. Het voorgaande geldt ook voor de sieraden, horloges, parfums, make-up en handtassen van de vrouw.
10. Ten aanzien van het saldo op de spaarrekening van de man in [buitenland] stelt de vrouw dat zij de afschriften van die bankrekening tijdens het huwelijk van partijen heeft gezien. Omdat deze afschriften zich ook in de voormalige echtelijke woning bevinden, is de vrouw niet in staat bewijs te leveren van het bestaan van deze rekening.
11. Ter zake de door de man genoemde schulden stelt de vrouw dat er geen noodzaak was tot het aangaan ervan omdat partijen beiden een volledig inkomen hadden tijdens het huwelijk en zij daarnaast spaargelden bezaten. De vrouw betwist derhalve het bestaan van de schulden ten tijde van het huwelijk van partijen. De vrouw stelt zich dus op het standpunt dat met de door de man opgevoerde schulden geen rekening dient te worden gehouden.
12. De man betwist de door de vrouw gestelde behoefte, aangezien de vrouw haar behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. Voorts stelt de man onvoldoende draagkracht te hebben om partneralimentatie te kunnen voldoen. De man lost af op de schulden. Hij is van mening dat een eventuele partneralimentatie dient te worden gelimiteerd en dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
13. De man betwist voorts dat de door de vrouw genoemde goederen aanwezig waren in de woning. Op meerdere momenten tijdens de echtscheidingsprocedure en nadat de vrouw de echtelijke woning had verlaten, heeft zij al haar eigendommen en een deel van de inboedel meegenomen. Het resterende deel is haar overhandigd door de man, nadat partijen hier een afspraak over hadden gemaakt. De man is dan ook van mening dat hij de vrouw geen vergoeding verschuldigd is. Voorts betwist de man een bankrekening in [buitenland] te hebben. De man heeft geld geleend om de bruiloft van partijen, de huwelijksreis, alle uitjes en de inrichting van de woning te bekostigen, hetgeen de vrouw bekend was. De vrouw had geen spaargelden en heeft niet meebetaald aan de bruiloft. De man was uiteindelijk genoodzaakt een krediet af te sluiten bij de bank omdat zijn familie het geleende geld terug wilde hebben.

In beide zaken:

Behoefte
14. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking niet de behoefte van de vrouw vastgesteld. Gezien het feit dat de man de behoefte van de vrouw heeft bestreden rust op de vrouw de stelplicht om aan te tonen wat haar behoefte is. Bij de bepaling van de behoefte van de alimentatiegerechtigde zal de rechter in aanmerking nemen de inkomsten van partijen tijdens de laatste jaren van het huwelijk. Daarnaast zal hij een globaal inzicht moeten hebben in het uitgaven patroon in die zelfde periode om daaruit af te leiden in welke stand partijen hebben geleefd. Daarnaast moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij concrete gegevens betreffende de reële of te verwachten kosten van de onderhoudsgerechtigde. In het onderhavige geval is sprake van een kort huwelijk waaruit geen kinderen zijn geboren. De lotsverbondenheid – die de grondslag vormt voor de onderhoudsverplichting – is bij een huwelijk van korte duur waaruit geen kinderen zijn geboren, beperkt. Dit kan anders zijn indien partijen voor hun huwelijk langdurig hebben samengewoond, wat in de onderhavige zaak niet het geval is. In de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat de lotsverbondenheid niet met zich meebrengt dat de onderhoudsplichtige volledig moet voorzien in een behoefte die gebaseerd is op het inkomen van partijen en hun uitgavenpatroon tijdens het korte huwelijk. De lotsverbondenheid brengt slechts met zich mede dat voorzien wordt in de directe kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde, dit kan zijn huur, ziektekostenverzekering, eten en drinken. De lotsverbondenheid brengt dus in dit geval niet met zich mede dat de vrouw in een levensstandaard moet worden gebracht die gelijk is aan de standaard die gevoerd kon worden in de korte huwelijkse periode. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook onvoldoende gesteld over het inkomen en uitgaven patroon in de huwelijkse periode. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de vrouw op basis van haar huidige inkomen in haar kosten van levensonderhoud kan voorzien. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Elektronica en sieraden
15. Het hof begrijpt uit de toelichting van de vrouw ter zitting dat zij toedeling wenst van de elektronica en de sieraden zonder verdere verrekening van de waarde ervan met de man. Nu de man betwist dat hij voornoemde goederen in bezit heeft rust op de vrouw de bewijslast van haar stelling dat de man deze goederen in bezit heeft. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet bewezen dat de goederen op het moment van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap in bezit van de man waren. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Bankrekening [buitenland]
16. De vrouw stelt dat de man een bankrekening met een positief saldo heeft in [buitenland], hetgeen de man betwist. Gelet op de betwisting van de man hieromtrent rust op de vrouw de bewijslast van haar stelling. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar stelling niet bewezen, zodat het hof de bestreden beschikking op dit punt zal bekrachtigen.
Schulden
17. Voor de beoordeling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap is relevant welke schulden op de datum van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap aanwezig zijn. De op die datum aanwezige schulden zijn in beginsel gemeenschapsschulden waarvoor op grond van artikel 1:100 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) partijen gelijk draagplichtig zijn. In beginsel is niet relevant met welk doel de leningen zijn aangegaan.
18. De vrouw stelt in punt 21 van haar appelschrift dat alle leningen zijn aangegaan bij familieleden en dat deze leningen deels onder onduidelijke voorwaarden zijn aangegaan. De vrouw is van mening dat er om die reden geen rekening moet worden gehouden met deze leningen. Voorts begrijpt het hof uit het verweer van de vrouw dat eveneens geen rekening moet worden gehouden met de schuld aan de ABN AMRO bank van € 36.000,-. Het enkele feit dat een lening is aangegaan onder onduidelijke voorwaarden brengt niet met zich mede dat die lening niet in de wettelijke gemeenschap valt. De hoofdregel van de wettelijke gemeenschap van goederen is dat alle schulden in de gemeenschap vallen, met uitzondering van schulden: a) betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen, b) uit door een der echtgenoten gedane giften, gemaakte bedingen en aangegane omzettingen als bedoeld in art 126, eerste lid en tweede lid, onder a en c van Boek 4 BW. In casu is geen sprake van schulden die niet in de wettelijke gemeenschap van goederen vallen. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient ook de DUO-schuld van de vrouw als een gemeenschapsschuld te worden aangemerkt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Inboedel
19. De vrouw stelt dat niet de gehele inboedel tussen partijen is verdeeld, hetgeen de man betwist. Daarnaast stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de inboedel heeft verdeeld daar de verdeling reeds in onderling overleg had plaatsgevonden.
20. Het hof overweegt als volgt. Uit de bestreden beschikking volgt dat partijen tijdens de zitting geen overeenstemming hebben weten te bereiken over de verdeling van alle inboedelgoederen. Het stond de rechtbank derhalve vrij om de onverdeelde goederen te verdelen nu daarover tussen partijen een geschil bestond. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Proceskosten
21. Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten van partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
22. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

In de zaak met zaaknummer 200.152.541/01:

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en de procedure in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

In de zaak met zaaknummers 200.152.562/01 en 200.152.563/01:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en de procedure in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Mertens en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2015.