ECLI:NL:GHDHA:2015:872

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.158.571/01 en 200.158.576/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling opbrengst verkoop woning in Venezuela

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie is afgewezen. De vrouw is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, waarbij ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap, specifiek de woning in Venezuela, aan de orde is. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te bepalen dat de man kinderalimentatie moet betalen en dat de woning in Venezuela aan haar wordt toebedeeld.

De man verzet zich tegen de verzoeken van de vrouw en stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek om kinderalimentatie, omdat de Venezolaanse rechter reeds over deze kwestie heeft geoordeeld. Het hof constateert dat de man zijn standpunt onvoldoende duidelijk heeft gemaakt in de stukken en dat er geen bewijs is dat de Venezolaanse rechter over de onderhoudsverplichting heeft geoordeeld. Het hof oordeelt dat het verzoek van de vrouw om kinderalimentatie beoordeeld kan worden.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de kinderalimentatie, maar oordeelt dat de opbrengst van de verkoop van de woning in Venezuela, die in 2009 heeft plaatsgevonden, nog aanwezig moet zijn in de huwelijksgemeenschap. Het hof bepaalt dat de vrouw de helft van de opbrengst van de verkoop aan de man verschuldigd is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof wijst het anders of meer verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 maart 2015
Zaaknummer : 200.158.571/01 en 200.158.576/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-9933 & FA RK 14-3145
Zaaknummer rechtbank : C/09/456519 & C/09/464882
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.C. Schmidt te Delft,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.C.M. Kortman te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 29 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 juli 2014 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 28 november 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is van de zijde van de vrouw op 5 februari 2015 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 19 februari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang, onder meer het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie afgewezen en is in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap de woning te Venezuela, onder verrekening van de helft van de waarde per peildatum met de man, aan de vrouw toebedeeld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige). Voorts is in geschil de verdeling voor wat betreft de gemeenschappelijke woning te Venezuela.
2. De vrouw verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de kinderalimentatie en de toedeling aan de vrouw van de woning te Venezuela, onder verrekening van de helft van de waarde per peildatum met de man, en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
  • de bijdrage van de man in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, per datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zal bedragen € 200,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bijdrage te bepalen die het hof redelijk acht, en
  • waar het betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap - nu er geen onroerend goed in Venezuela in de huwelijksgemeenschap valt en dit dus ook niet aan de vrouw kan worden toebedeeld onder verrekening van de helft van de waarde van dit goed - hetgeen hieromtrent is bepaald vervalt onder handhaving van het overige wat omtrent de verdeling bepaald is.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans dit hoger beroep af te wijzen met bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden.
4. De vrouw voert het volgende aan. Voor wat betreft de verdeling is tussen partijen niet in geschil dat zij op 30 november 2006 onroerend goed in Venezuela hebben verworven. Dit onroerend goed is echter in 2009, derhalve voor de peildatum, met machtiging van de vrouw door de man, weer verkocht. De vrouw legt in hoger beroep de verkoopakte van het betreffende onroerend goed over. Dit onroerend goed maakt dus geen deel meer uit van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en kan daarom niet aan de vrouw worden toebedeeld. De vrouw heeft had te tijde van de peildatum ook geen woning in eigendom – die dan gemeenschappelijk zou zijn geweest: zij woont in een woning die door de Staat wordt gefaciliteerd. Voorts heeft de rechtbank de draagkracht van de man becijferd op € 393,- per maand. Het inkomen van de man is echter hoger dan het netto besteedbaar inkomen van € 2.030,-aangezien de man in de horeca werkzaam is en dus ook fooien zal ontvangen. Een bedrag van € 100,- netto per maand komt haar waarschijnlijk voor, zodat de draagkracht van de man € 441,- bedraagt. Deze draagkracht dient te worden verdeeld over de twee kinderen van de man, aangezien hij niet heeft aangetoond dat hij nog voorziet in het onderhoud van zijn studerende zoon van 20 jaar oud. De man heeft derhalve voldoende draagkracht om de door de vrouw verzochte kinderalimentatie te voldoen. De minderjarige is nog niet naar Nederland geweest en heeft angst om alleen naar de man toe te komen, zodat de reiskosten die de man (op grond van de tussen partijen in Venezuela gemaakte afspraken) voor zijn rekening zou moeten nemen en waarmee hij ruimschoots aan zijn onderhoudsverplichting zou voldoen, niet worden gemaakt en ook in de nabije toekomst niet zullen worden gemaakt. De man kan dus geacht worden een reguliere bijdrage te voldoen. Ter zitting heeft de vrouw voorts te kennen gegeven niet te kunnen aantonen dat zij geen inkomen heeft, aangezien in Venezuela een formulier zoals het Nederlandse Inkomstenbelasting-60-formulier, niet bestaat.
5. De man verweert zich daartegen als volgt. De vrouw heeft ter zake de opbrengst van het onroerend goed dat zij stelt in 2009 verkocht te hebben, geen rekening en verantwoording afgelegd. Daarnaast was zijn volmacht tot verkoop van het onroerend goed ingetrokken en heeft de vrouw de handtekening van de man vervalst om tot verkoop te geraken. De man bestrijdt echter niet dat de woning in 2009 aan een derde is overgedragen. De vrijkomende gelden zijn, naar het zich laat aanzien, in de huidige woning, die in de gemeenschap valt, geïnvesteerd. De vrouw legt geen bewijs over van haar stelling dat de woning die zij bewoont niet haar eigendom, maar van de Staat is. Wel legt zij een verklaring over dat zij geen onroerende zaak bezit. Een dergelijke verklaring pleegt in Venezuela echter te worden afgelegd teneinde een hypotheek te verkrijgen, hetgeen betekent dat uitgegaan kan worden van de woning zoals die op de foto’s te zien is als eigendom en vallende in de gemeenschap. Of en in welke mate hier vervolgens een hypotheek op rust of niet, is aan de vrouw om aan te tonen. Voor wat betreft zijn draagkracht betwist de man dat hij fooien ontvangt ter grootte van € 100,- in de maand. Hij werkt in de keuken en niet in de bediening. Voorts stelt de man dat de vrouw in het geheel geen inzicht geeft in haar inkomenssituatie en evenmin in de levensstandaard. Het verzoek van de vrouw ter zake kinderalimentatie dient volgens de man reeds daarom te worden afgewezen aangezien de vrouw weigert de rechtbank en thans ook het hof te informeren. Ter zitting heeft de man voorts naar voren gebracht dat de Venezolaanse rechter reeds heeft geoordeeld over de noodzaak van door de man te betalen kinderalimentatie. De vrouw was destijds gevraagd of zij de opvoeding van de minderjarige kon betalen, aangezien de minderjarige, indien zij zijn opvoeding niet zou kunnen betalen, naar Nederland zou moeten gaan. Haar antwoord was: ja.
Kinderalimentatie
6. Het hof overweegt als volgt. Eerst ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man zich, zowel bij de rechtbank als in hoger beroep, op het standpunt heeft bedoeld te stellen dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek om kinderalimentatie aangezien de rechter te Venezuela reeds over deze kwestie heeft geoordeeld. Het hof constateert met de vrouw dat dit standpunt van de man uit de stukken zoals deze tot de zitting in hoger beroep zijn overgelegd niet althans onvoldoende duidelijk naar voren komt en evenmin komt duidelijk naar voren, dat de Venezolaanse rechter over de onderhoudsverplichting van de man een oordeel heeft gegeven. Bovendien staat naar het oordeel van het hof slechts vast, dat de rechter te Venezuela in het verleden over de feitelijke verzorging van de minderjarige heeft geoordeeld en in verband daarmee aan de orde heeft gesteld of de vrouw in staat was voor de minderjarige te zorgen. De vrouw heeft alstoen verklaard daartoe in staat te zijn. Het staat het hof derhalve vrij het verzoek van de moeder te beoordelen. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof op juiste gronden beslist zoals zij heeft gedaan ten aanzien van de kinderalimentatie. Het hof neemt deze gronden over een maakt ze tot de zijne. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de man ter zitting te kennen heeft gegeven voornemens te zijn in de zomer van 2015 naar Curaçao af te reizen om de minderjarige aldaar te ontmoeten en daar enige tijd met elkaar door te brengen. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat met de kosten die de man voor omgang met de minderjarige moet maken het deel van zijn draagkracht dat beschikbaar is voor de minderjarige ruimschoots opgaat. In hoger beroep zijn voorts geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel moeten leiden. Het verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen en het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Verdeling
7. In hoger beroep is gebleken dat niet langer in geschil is dat het onroerend goed dat partijen in Venezuela bezaten, in 2009 is verkocht en geleverd aan een derde. Het maakte derhalve op de peildatum geen deel meer uit van de huwelijksgoederengemeenschap. Naar het oordeel van het hof is echter niet duidelijk gebleken of en zo ja met welk doel de opbrengst van het onroerend goed is gebruikt. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de opbrengst van het onroerend goed – los van de vraag of en zo ja met welk doel het is aangewend – op de peildatum (deels) nog aanwezig was in de huwelijksgemeenschap en wel aan de zijde van de vrouw, zodat het hof zal bepalen dat deze opbrengst alsnog verdeeld moet worden.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van hetgeen daarin bepaald is omtrent de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats];
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de toebedeling aan de vrouw van de woning te Venezuela, onder verrekening van de helft van de waarde per peildatum aan de man en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw de helft van de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed te Venezuela, of wat daarvan per 11 december 2013 nog resteert, aan de man verschuldigd is;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2015.