ECLI:NL:GHDHA:2015:873

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.160.657/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Sutorius-Van Hees
  • Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad en zekerheidstelling in alimentatiezaak

In deze zaak heeft de man op 3 december 2014 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 september 2014. Dit hoger beroep betreft een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking. De man verzoekt het hof om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen, maar het hof stelt vast dat de bestreden beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Hierdoor is er geen mogelijkheid om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Het hof wijst erop dat de beschikking van 22 juli 2013, die wel uitvoerbaar bij voorraad was, inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan omdat er niet tijdig hoger beroep is ingesteld. Dit betekent dat de uitvoerbaarheid van die beschikking niet meer kan worden geschorst.

De vrouw heeft op 27 januari 2015 een verweerschrift ingediend, waarin zij verweer voert tegen het verzoek tot schorsing. De zaak is op 12 maart 2015 mondeling behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

Uiteindelijk verklaart het hof de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking, evenals in zijn subsidiaire verzoek om de vrouw te verplichten zekerheid te stellen voor de partneralimentatie. De beslissing is gegeven op 25 maart 2015 door de rechters Husson, Sutorius-Van Hees en Mulder, met mr. Rasmijn als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 maart 2015
Zaaknummer : 200.160.657/02
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-1707
Zaaknummer rechtbank : C/10/445825
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.I. Agema te Rotterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 3 december 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 september 2014 van de rechtbank Rotterdam. Dit hoger beroep is ingeschreven onder zaaknummer 200.160.657/01. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking ingediend. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.160.657/02.
De vrouw heeft op 27 januari 2015 een verweerschrift ingediend. Dit verweer bevat tevens verweer tegen het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
In de hoofdzaak is voorts van de zijde van de man op 10 december 2014 een faxbericht van 9 december 2014 ingekomen.
De zaak is op 12 maart 2015 mondeling behandeld, maar uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de man, tot wijziging van de door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 22 juli 2013 ten laste van de man aan de vrouw toegekende uitkering tot levensonderhoud, in die zin, dat hij met ingang van 1 januari 2014 geen bijdrage meer dient te voldoen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE VERZOEKEN

De man verzoekt het hof primair de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) te schorsen. Op grond van deze bepaling kan de hogere rechter de schorsing van de werking van een beschikking bevelen, indien die beschikking in eerste aanleg uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het hof stelt vast dat de bestreden beschikking in de onderhavige zaak niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard door de rechtbank. In het dictum van deze beschikking is immers het (wijzigings)verzoek van de man afgewezen. Er bestaat derhalve geen mogelijkheid om de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking te schorsen. Ook indien het verzoek van de man zou worden begrepen als verzoek om de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 22 juli 2013 - waarbij de ten laste van de man aan de vrouw toegekende uitkering tot levensonderhoud is vastgesteld - te schorsen, bestaat er geen mogelijkheid tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking. Weliswaar is die beschikking destijds uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar doordat niet binnen de gestelde termijn hoger beroep is ingesteld tegen die uitspraak, is de beschikking in kracht van gewijsde gegaan. De uitvoerbaarheid daarvan kan derhalve thans niet meer worden geschorst. Ook overigens zou van deze beschikking niet de uitvoerbaarverklaring bij voorraad kunnen worden geschorst, nu deze beschikking niet als bestreden beschikking in het principale hoger beroep is betrokken.
Gelet op het voorgaande zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Nu het subsidiaire verzoek van de man, om de vrouw op grond van artikel 288 juncto 360 lid 2 Rv te verplichten om zekerheid te stellen tot het bedrag dat zij tot de dag van de beschikking van het hof aan partneralimentatie zal ontvangen, is gerelateerd aan de bestreden - niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, zal het hof de man, gelet op het voorgaande, in dit verzoek eveneens niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om de vrouw op grond van artikel 288 juncto 360 lid 2 Rv te verplichten om zekerheid te stellen tot het bedrag dat zij tot de dag van de beschikking van het hof aan partneralimentatie zal ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Sutorius-Van Hees en Mulder, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2015.