In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, staat de rechtsgeldigheid van een informatiebeschikking centraal. De belanghebbende, [X] te [Z], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2014, waarin de informatiebeschikking van de Inspecteur werd gehandhaafd. De Inspecteur had de informatiebeschikking afgegeven op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met betrekking tot de omzetbelasting en de inkomstenbelasting over de jaren 2009 tot en met 2011. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard, en de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2015 is de Inspecteur verschenen, maar de belanghebbende was niet aanwezig. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen, wat heeft geleid tot de informatiebeschikking. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking rechtsgeldig is afgegeven. De rechtbank heeft de informatiebeschikking terecht gehandhaafd, omdat de belanghebbende niet heeft meegewerkt aan het boekenonderzoek en geen administratie heeft overgelegd.
Het Hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten worden niet aan een partij opgelegd, aangezien er geen termen aanwezig zijn om dit te doen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2015, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.