ECLI:NL:GHDHA:2016:1002

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
22-002112-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met geldboete en hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer op 17 januari 2015 te Rotterdam. In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar is wel veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 38,05 toegewezen gekregen, maar heeft in hoger beroep afgezien van deze vordering.

Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg. Het hof heeft de bewezenverklaring van de mishandeling bevestigd, waarbij het hof zich niet volledig kon verenigen met het vonnis waarvan beroep. De verdachte is schuldig bevonden aan het mishandelen van het slachtoffer door deze meermalen met kracht te slaan en te duwen, wat heeft geleid tot letsel.

De strafmaat is bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de geldboete van € 750,00 opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet wordt betaald. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002112-15
Parketnummer: 10-010335-15
Datum uitspraak: 13 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 april 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1979,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van30 maart 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
1. ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van
€ 750,--, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen tot een bedrag van € 38,05 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2015), onder niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. Ook is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer], opgelegd tot een bedrag van € 38,05.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is in hoger beroep niet meer aan de orde, nu de benadeelde partij bij e-mail van 27 februari 2016 heeft doorgegeven dat zij afziet van haar vordering tot schadevergoeding.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, voorover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
1.
zij op of omstreeks 17 januari 2015 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen, met kracht,
- met haar, verdachtes, (tot vuist gebalde) hand op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of
- aan de haren te trekken en/of
- op/tegen het lichaam te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer]ten val is gekomen tegen/op de tafel en/of de buffetkast.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet helemaal verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij opof omstreeks17 januari 2015 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen,met kracht,
- met haar, verdachtes, (tot vuist gebalde) hand op/tegen het hoofd,althans het lichaam,te slaanen/of te stompen en/of
-aan de haren te trekken en/of
- op/tegen het lichaam te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer]ten val is gekomen tegen/op de tafel en/of de buffetkast.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd – zakelijk weergegeven - zijn cliënte vrij te spreken van het ten laste gelegde, nu aangeefster niet meer achter haar aangifte staat en zij na haar aangifte bij herhaling heeft aangegeven dat de verdachte voor haar niet verder strafrechtelijk hoeft te worden vervolgd.
Het hof verwerpt dit verweer, nu hetgeen de raadsman daarover naar voren heeft gebracht hooguit gezien kan worden als de geuite wens van geen verdere strafvervolging van de verdachte, maar niet is gebleken dat de aangeefster terugkomt op de inhoud van haar aangifte, te weten dat zij is mishandeld door de verdachte.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de aangifte in voldoende mate wordt ondersteund door de overige gebezigde bewijsmiddelen. Zo wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van [getuige], inhoudende dat [getuige] zag dat aangeefster door de verdachte werd geslagen, en door de waarneming van de verbalisanten dat op de handen van de verdachte bloed zat.
Daarnaast wordt de aangifte van aangeefster ondersteund door de Medische Informatie/ Letselbeschrijving d.d. 12 februari 2015 en de foto van aangeefster waarop het letsel is te zien.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, zoals deze is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 750,--, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met afwijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, op de wijze zoals is bewezen verklaard.
Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Daarnaast veroorzaken misdrijven als de onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij in het algemeen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2016.