ECLI:NL:GHDHA:2016:1007

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
BK-15/00814
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding van kosten van deskundige in WOZ-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] over de vergoeding van kosten van een deskundige in de bezwaarfase. De heffingsambtenaar had bij beschikkingen de waarde van onroerende zaken vastgesteld voor het kalenderjaar 2014, waarop belanghebbende bezwaar maakte. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar gegrond, vernietigde de beschikkingen en kende een proceskostenvergoeding toe van € 561, waarvan € 318 voor taxatiekosten. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar voor de vergoeding van taxatiekosten en stelde deze vast op € 600, wat leidde tot het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2016 werd vastgesteld dat de deskundige, registertaxateur de heer [D], een rapport had opgesteld over de WOZ-waarde van de onroerende zaken. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de deskundige redelijk waren, maar de heffingsambtenaar betwistte de hoogte van deze kosten. Het hof oordeelde dat de belanghebbende in redelijkheid de deskundige had ingeschakeld en dat de door haar geclaimde kosten van € 1.100 voor de deskundige redelijk waren. Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor zover het de kosten van de deskundige betreft. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 4.076, en moest ook griffierechten vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00814

Uitspraak van 12 april 2016

in het geding tussen:

[X] B.V., te [Z] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Y], de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 17 juni 2015, nummer SGR 15/765, betreffende na te vermelden beschikkingen en aanslagen.

Beschikkingen, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2013 (hierna: de waardepeildatum) van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [X] […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] en […] te [Y] voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Y] .
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de beschikkingen en de aanslagen vernietigd en een proceskostenvergoeding van € 561 toegekend, waarvan een bedrag van € 318 betrekking heeft op een vergoeding van kosten voor na te noemen deskundige (taxatiekosten).
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de vergoeding voor taxatiekosten betreft, de vergoeding voor de taxatiekosten vastgesteld op € 600, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 245 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 maart 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van Recreatiepark [A] B.V., kenmerk BK-15/00815, betreffende de aan deze belanghebbende voor het jaar 2014 gegeven beschikkingen op grond van de Wet WOZ betreffende de objecten [B] […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] en […] te [Y] en de gelijktijdig opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Y] . Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1.
[X] is een bungalowpark met een klein kampeergedeelte.
3.2.
Tot de stukken van het geding behoort het rapport 'Onderzoeksrapport [C] (park) te [Y] ' (hierna: het onderzoeksrapport), dat in opdracht van belanghebbende op 11 augustus 2014 is opgemaakt door registertaxateur de heer [D] (hierna: de deskundige), registertaxateur bij [E] B.V. Het onderzoeksrapport bestaat uit de volgende onderdelen:
1. Opdracht tot advies
2. Omschrijving van het object
3. Toetsing van de WOZ-waarde
4. Toetsing van de lokale lasten
5. Visualisatie
3.3.
In onderdeel 3 van het onderzoekrapport wordt ingegaan op de objectafbakening en de hoogte van de WOZ-waarde per de waardepeildatum van, onder meer, de in 1.1 vermelde objecten. In onderdeel 4 van het onderzoeksrapport wordt ingegaan op, onder meer, de in 1.1 vermelde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de rioolheffing.
3.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 vermelde beschikkingen en aanslagen, alsmede tegen de hiervoor in 3.3 bedoelde aanslagen in de rioolheffing. Zij heeft onder meer aangevoerd dat sprake is van een onjuiste objectafbakening. In het bezwaarschrift is verzocht om vergoeding van de totale kosten van het onderzoeksrapport ten bedrage van € 2.662 (20 uur maal € 110, inclusief BTW).
3.5.
De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de in 1.1 vermelde beschikkingen en aanslagen vernietigd, omdat naar zijn oordeel sprake is van een onjuiste objectafbakening. Hij heeft een proceskostenvergoeding toegekend. Hij heeft daarbij niet de volledige door belanghebbende geclaimde kosten voor het onderzoeksrapport in aanmerking genomen. Slechts voor zover het onderzoeksrapport betrekking heeft op de objectafbakening en de aanslagen in de rioolheffing komt het volgens de Heffingsambtenaar voor vergoeding in aanmerking, welke vergoeding hij aldus heeft berekend:
Objectafbakening: 14 objecten x 15 minuten per object (= 3,5 uur) à € 50 (exclusief BTW) + Aanslagen in de rioolheffing: 1,75 uur à € 50 (exclusief BTW) = € 318 (inclusief BTW).
Omschrijving geschil in hoger beroep, in incidenteel hoger beroep en standpunten van partijen
4.1.
Partijen houdt verdeeld tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten van de deskundige in de bezwaarfase.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, voor zover deze zien op de vergoeding van de kosten van een deskundige en tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten van de deskundige ten bedrage van € 1.100.
5.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

Oordeel van de Rechtbank

6. De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
"6. Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Met de woorden "redelijkerwijs heeft moeten maken" is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets).
7. Artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
8. Met betrekking tot het onderzoeksrapport geldt dat een belanghebbende die ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een deskundigenrapport overlegt, in het algemeen zal voldoen aan de eis dat de kosten redelijkerwijs moeten zijn gemaakt (zie Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904 en Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/04133, ECLI:NL:HR:2012:BX0919). Hieruit volgt dat het aan [de Heffingsambtenaar] is om aannemelijk te maken dat hiervan moet worden afgeweken.
9. [ De Heffingsambtenaar] stelt dat [belanghebbende] voor de bezwaarprocedure redelijkerwijs geen taxatiekosten hoefde te maken aangezien [belanghebbende] had kunnen volstaan met het bezwaarschrift om de onjuiste objectafbakening te motiveren. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] de taxatiekosten heeft gemaakt in verband met een bezwaarprocedure over de waardering van de onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ. In hetgeen [de Heffingsambtenaar] stelt, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het inschakelen van een taxateur onredelijk was. Bij de in bezwaar bestreden besluiten stond [de Heffingsambtenaar] nog op het standpunt dat sprake was van 14 losse objecten. De door [belanghebbende] gemaakte taxatiekosten ter zake van die objecten - ook indien overigens door [belanghebbende] betoogd wordt dat sprake is van onjuiste objectafbakeningen - zijn redelijk te noemen. Dit ware slechts anders indien [belanghebbende] deze kosten maakte op een moment dat [de Heffingsambtenaar] in de procedure al kenbaar had gemaakt dat sprake is van een onjuiste objectafbakening. Dit is gesteld noch gebleken. Gelet op het voorgaande komen de taxatiekosten voor vergoeding in aanmerking.
10. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat de te taxeren objecten op een recreatiepark zijn gelegen en dat het gaat om incourante woningen of percelen.
De rechtbank wijst er op dat in de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Richtlijn), te vinden op www.rechtspraak.nl, voor het aantal uren van de taxatie van niet-courante woningen geen norm is gesteld, omdat de aard van de objecten hiervoor te divers is. Voor woningen geldt een uurtarief van € 50 exclusief BTW en de rechtbank is daarom van oordeel dat toepassing van het door [belanghebbende] gestelde uurtarief van € 110 niet gerechtvaardigd is. De in bezwaar bestreden waardebepalingen en aanslagen zijn de objecten genoemd [X] […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] , […] en […] . Het rapport (blz. 5) stelt dat de nummers […] , […] en […] niet bekend zijn en voorts dat de nummers […] t/m […] lege percelen betreffen. Blijkens het rapport (blz. 8) zijn waar het de overige op de in bezwaar bestreden beslissing betreft een beperkt aantal te onderscheiden typen aanwezig te weten Chalet [F] á € 145.000,-, Chalet [G] á 150.000,- en percelen bouwrijp en niet bouwrijp á respectievelijk € 80.000 en € 20.000. De rechtbank stelt vast dat de taxatie waar het de onderhavige objecten betreft aldus een repeterend karakter kent van vier te onderscheiden typen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom een kostenvergoeding voor 4 taxaties redelijk. Uitgaande van 4 uur per type, behoudens 'percelen' waarvoor 2 uur afdoende zijn, acht de rechtbank 2 maal 4 uur plus 2 maal 2 uur, in totaal 12 uur redelijk voor de taxatiekosten. De rest van het rapport bevat conclusies en berekeningen die zien op de waardering van het recreatiepark als geheel. De daarmee gemoeide kosten zien niet op de in bezwaar bestreden objecten zodat geoordeeld moet worden dat deze kosten niet in deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen. Nu gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] de voorbelasting niet in aftrek kan brengen acht de rechtbank een vergoeding 12 uur á € 50 zijnde € 600,- redelijk. Daar [de Heffingsambtenaar] een bedrag van € 318 heeft toegekend is het beroep gegrond verklaard."

Beoordeling van het hoger beroep

Inschakelen deskundige
7.1.
Bij de toekenning van een vergoeding voor kosten van een deskundige gaat het allereerst erom of sprake is van kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
7.2.
Voor zover de Heffingsambtenaar zich in incidenteel hoger beroep op het standpunt stelt dat het onderzoeksrapport feitelijk overbodig is geweest om belanghebbende gelijk te geven in haar bezwaar zodat zij voor de bezwaarprocedure redelijkerwijs geen taxatiekosten hoefde te maken, dient dat standpunt te worden verworpen. Belanghebbende mocht ten tijde van het inroepen van de hulp van de deskundige ervan uitgaan dat hij een relevante bijdrage zou leveren aan een voor belanghebbende gunstige beantwoording van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. De Rechtbank heeft terecht beslist dat dit slechts anders ware indien belanghebbende de hulp van de deskundige zou hebben ingeroepen op een moment waarop de Heffingsambtenaar reeds kenbaar had gemaakt dat sprake is van een onjuiste objectafbakening, hetgeen - evenals in eerste aanleg - gesteld noch gebleken is. Voor het toekennen van een vergoeding van de kosten van een deskundige is niet van belang of de deskundige daadwerkelijk heeft bijgedragen aan een gunstige beslissing (vgl .Hoge Raad 13 juni 2014, nr. 11/00519, ECLI:NL:HR:2014:1382, BNB 2014/164, r.o. 3.5).
Hoogte van de kosten
7.3.
De in Stcrt. 2012, 26039 gepubliceerde "Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak" (hierna: de richtlijn) bevat wat betreft het uurtarief van de taxateur de volgende categorieën: (i) betreffende woningtaxaties (€ 50 per uur), (ii) betreffende taxaties van courante niet-woningen (€ 65 per uur) en (iii) ten aanzien van taxaties van alle incourante niet-woningen (de gefactureerde taxatiekosten tot het in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vermelde maximum). In het onder (iii) bedoelde geval wordt de vergoeding volgens artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, in verbinding met artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, van het Bpb vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Bts 2003). Daarmee geldt een tarief van ten hoogste € 116,09 per uur.
7.4.
Belanghebbende voert aan dat het onderzoeksrapport geen woningtaxatie betreft, maar een onderzoek naar het bungalowpark en de bijbehorende WOZ-objecten als geheel, welk park moet worden gekwalificeerd als een incourante niet-woning. De werkzaamheden van de deskundige bestonden uit een inventarisatie, onderzoek naar de objectafbakening, taxatie volgens de discount cashflow methode, alsmede uit toetsing van de lokale heffingen (onroerendezaakbelastingen en rioolheffing). Volgens belanghebbende ziet de richtlijn niet op het uurtarief voor het opstellen van een dergelijk rapport, althans, zo begrijpt het Hof belanghebbende, de onderhavige taxatie valt onder het hiervoor in 7.3 onder (iii) bedoelde geval. Gelet hierop is volgens belanghebbende het tarief van € 110 per uur en een tijdsbesteding van tien uur redelijk. Ter zitting van het Hof is vastgesteld dat de omzetbelasting niet op belanghebbende drukt, zodat het bedrag van € 110 per uur niet hoeft te worden verhoogd met de ter zake verschuldigde omzetbelasting.
7.5.
De Heffingsambtenaar bestrijdt dat de hoogte van de kosten redelijk zijn. Daartoe voert hij samengevat weergegeven het volgende aan. Hij stelt zich op het standpunt dat in het onderzoeksrapport het nieuw af te bakenen object (het bungalowpark als geheel) is getaxeerd, welke kosten in de onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De gemeente zou immers bij het vaststellen van de nieuwe WOZ-beschikking uit kunnen komen op de door belanghebbende - onder verwijzing naar het onderzoeksrapport - bepleite WOZ-waarde, of zelfs een lagere WOZ-waarde. Het bepaalde in de richtlijn is volgens de Heffingsambtenaar derhalve niet relevant. De Rechtbank is ten onrechte uitgegaan van uren voor taxatiewerkzaamheden, aangezien slechts de aan de objectafbakening en de aanslagen in de rioolheffing bestede uren voor vergoeding in aanmerking komen. De tijdsbesteding en het tarief waarvan in de bezwaarfase is uitgegaan (zie 3.5), zijn volgens de Heffingsambtenaar reëel c.q. redelijk.
7.6.
Belanghebbende heeft in redelijkheid gekozen voor het inroepen van een deskundige (zie het hiervoor in 7.2 overwogene). Belanghebbende heeft voorts aannemelijk gemaakt dat de door haar geclaimde taxatiekosten redelijk zijn. Het gaat om de waardering van twaalf chalets die op een recreatiepark zijn gelegen. De door belanghebbende ter zake geclaimde kosten van tien uur maal € 110 zijn, mede in het licht van de aard van het te taxeren object en het bepaalde in de richtlijn en het Bts 2003, redelijk. In de bezwaarfase, het moment waarop het advies is ingewonnen, was zowel de objectafbakening als de waarde van de chalets in geschil. In een dergelijke situatie is het redelijk dat een onderzoeksrapport, zoals ook het onderhavige, op deze beide vragen ingaat. Dat de Heffingsambtenaar bij uitspraak tegemoet komt aan belanghebbendes bezwaar inzake de objectafbakening maakt het inroepen van advies inzake de WOZ-waarde niet onredelijk.
Slotsom
7.7.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond. Beslist dient te worden als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten en ziet, gelet op de complexiteit van de onderhavige zaak, aanleiding daarbij af te wijken van de in de richtlijn gehanteerde wegingsfactor. De Rechtbank heeft in haar uitspraak rekening gehouden met het feit dat op dezelfde dag in een samenhangende zaak (SGR 15/743) uitspraak is gedaan. Aangezien dat in hoger beroep niet is bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.976 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank (2 punten à € 496 x 1,5 (gewicht van de zaak) gedeeld door twee) en voor het Hof (3 punten à € 496 x 1,5 (gewicht van de zaak)) en € 1.100 wegens kosten van de deskundige, in totaal derhalve op € 4.076.
8.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 331, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 497 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond,
  • verklaart het incidentele hoger beroep ongegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de kosten van de deskundige betreft,
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.076 (inclusief de kosten van de deskundige), en
  • gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 828 aan griffie-recht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, E.M. Vrouwenvelder en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 12 april 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.