In deze zaak gaat het om een geschil tussen Recreatiepark [X] B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] over de vergoeding van kosten van een deskundige in de bezwaarfase. De belanghebbende, Recreatiepark [X] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen voor het jaar 2014, die zijn vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar heeft het bezwaar gegrond verklaard, maar slechts een deel van de kosten van de deskundige vergoed. De belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2016 is vastgesteld dat de belanghebbende een deskundige heeft ingeschakeld om de WOZ-waarde van de onroerende zaken te taxeren. De deskundige heeft een rapport opgesteld waarin de objectafbakening en de hoogte van de WOZ-waarde zijn getoetst. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof heeft geoordeeld dat de kosten van de deskundige redelijk zijn en dat de heffingsambtenaar deze kosten volledig moet vergoeden. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht.
De uitspraak van het Hof benadrukt dat de kosten van een deskundige die redelijkerwijs zijn gemaakt in het kader van een bezwaarprocedure voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof heeft vastgesteld dat de door de belanghebbende geclaimde kosten van de deskundige, die zijn gebaseerd op een uurtarief van € 110 voor 32 uur, redelijk zijn in het licht van de aard van de objecten en de complexiteit van de zaak. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.496 aan proceskosten, inclusief de kosten van de deskundige, en heeft het griffierecht van € 828 aan de belanghebbende toegewezen.