ECLI:NL:GHDHA:2016:1041

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
200.179.408/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van de omgang voor de duur van de detentie van de vader met de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die gedetineerd is, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2015, waarin zijn verzoek om omgang met de minderjarige werd afgewezen. De moeder, die de verweerster is in deze procedure, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld om de omgang voor de duur van de detentie van de vader stop te zetten. De vader was niet verschenen op de zitting, maar zijn advocaat was wel aanwezig. De moeder heeft betoogd dat de omgang met de vader schadelijk is voor de minderjarige, gezien de geschiedenis van huiselijk geweld en de angst die de moeder heeft voor de vader. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de ontzegging van de omgang voor de duur van de detentie van de vader in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 april 2016
Zaaknummer : 200.179.408/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-4548
Zaaknummer rechtbank : C/10/452697
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
thans verblijvende in de P.I. De Schie te Rotterdam,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. van den Ende te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J.M. Vrancken te Rozenburg, gemeente Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 30 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 augustus 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 18 december 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De raad heeft bij brief van 3 februari 2016 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 9 maart 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 17 oktober 2014 van de rechtbank Rotterdam en naar de bestreden beschikking.
Bij genoemde beschikking van 17 oktober 2014 heeft de rechtbank - voor zover in dit hoger beroep van belang - de raad verzocht onderzoek te doen ten aanzien van de vraag of omgang met de vader, en een informatieregeling, in het belang van de minderjarige zijn, en daarover te rapporteren en advies uit te brengen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover in dit hoger beroep van belang -het verzoek van de vader tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht ten aanzien van de minderjarige [naam] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), afgewezen en de vader de omgang met de minderjarige ontzegd voor de duur van één jaar.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof het beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt: voor wat betreft de omgangsregeling) te vernietigen, althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht, kosten rechtens.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de verzoeken van de vader worden afgewezen, en in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te verbeteren, althans te vernietigen, in die zin dat zal worden bepaald dat de omgang tussen de minderjarige en de vader wordt stopgezet voor de duur dat de vader gedetineerd is.
4. De vader verweert zich tegen het incidentele beroep.
5. De vader is van mening dat hem ten onrechte de omgang met de minderjarige is ontzegd en dat het raadsrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen. Sinds het hof Den Haag bij beschikking van 8 mei 2013 een omgangsregeling heeft opgelegd, hebben zich geen negatieve ontwikkelingen voorgedaan, aldus de vader. Ten tijde van die beschikking zat de vader immers al gedetineerd. Het feit dat hij nadien veroordeeld is, is geen wijziging op grond waarvan de opgelegde omgangsregeling niet nagekomen dient te worden. De moeder doet er echter alles aan om omgang tussen de vader en de minderjarige te voorkomen en de raad en de rechtbank zijn blindelings op het door haar gestelde afgegaan. Lucertis heeft ook geen diagnose gesteld. Dat de minderjarige inmiddels vervreemd zou zijn van de vader is onjuist. Er heeft namelijk door tussenkomst van grootmoeder moederszijde nog een aantal keer telefonisch contact tussen de vader en de minderjarige plaatsgehad, ook nog na de bestreden beschikking.
6. De moeder verweert zich daartegen als volgt. De relatie van partijen werd gekenmerkt door huiselijk geweld. De minderjarige heeft dit meegekregen en dit is van invloed op haar beleving van de vader. De vader heeft bovendien het huis van de moeder in 2011 in brand gestoken, heeft haar met de dood bedreigd en met een uzi het vuur geopend op een auto die hij staande wou houden om hem naar de moeder te brengen om haar te vermoorden. Het is de moeder dan ook een raadsel dat de vader meent dat zij niet doodsbang voor hem zou zijn. De inmiddels onherroepelijke gevangenisstraf van de vader voor laatstgenoemd voorval is wel degelijk een wijziging van omstandigheden. Ook heeft de vader niet mee willen werken aan een onderzoek in het kader van tbs, zodat er geen enkel inzicht in de psyche van de vader is verkregen. Teneinde omgang met de vader te hebben, zou de minderjarige met een vreemde naar de gevangenis moeten gaan, terwijl zij zich verzet tegen omgang met de vader. De moeder is van mening dat het raadsonderzoek zorgvuldig plaats heeft gehad. Mocht het hof anders oordelen, dan zou een nieuw onderzoek plaats moeten hebben. De moeder verzoekt het hof om de omgang voor de duur van de detentie van de vader stop te zetten, omdat niet te verwachten is dat de omstandigheden aan de zijde van de vader gedurende die periode zullen veranderen.
7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden tot haar oordeel is gekomen; het hof neemt deze over. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel leiden. Uit de overgelegde stukken, waaronder het raadsrapport van 2 april 2015, en het verhandelde ter zitting blijkt dat de minderjarige in haar jonge leven ernstig huiselijk geweld heeft moeten meemaken tussen haar ouders en dat het vertrouwen van de moeder in de vader onherstelbaar beschadigd is. Gezien het geweld van de vader gericht op het gezin, waarbij hij het huis van de moeder in brand heeft gestoken, haar mishandeld en gestalkt heeft, gedreigd heeft om haar en haar kinderen te vermoorden en de minderjarige een aantal uren heeft ontvoerd onder bedreiging van een geweer, is de angst van de moeder naar het oordeel van het hof niet ongefundeerd. De vader is voor zijn daden meerdere keren gedetineerd geweest en is thans ook in hoger beroep veroordeeld. Hoewel de moeder zich in het verleden, ook toen de vader eerder gedetineerd was, heeft ingezet voor omgang tussen de vader en de minderjarige, is gebleken dat zij door alle gebeurtenissen inmiddels de draagkracht ontbeert om de minderjarige te steunen bij de omgang met de vader. Het hof acht deze steun onontbeerlijk nu de minderjarige - thans 8 jaar oud - voor haar verzorging geheel afhankelijk is van de moeder en het een kwetsbaar meisje betreft die in haar jonge leven al heel veel te verwerken heeft gekregen. Het hof is van oordeel dat een gedwongen omgangsregeling dan ook ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige, dan wel anderszins in strijd is met haar zwaarwegende belangen. Het hof betrekt daarbij dat de vader weigert mee te werken aan een onderzoek in het kader van tbs.
8. Gegeven de kwetsbaarheid van de minderjarige en de veelheid van procedures die de afgelopen jaren tussen partijen hebben gespeeld, acht het hof het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat er thans rust in het gezin komt. Het hof is dan ook van oordeel dat in dit specifieke geval een ontzegging van de omgang voor de duur van de detentie van de vader op zijn plaats is.
9. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
10. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in aanvulling daarop:
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige gedurende de periode dat hij gedetineerd is;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, P.B. Kamminga en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2016.