ECLI:NL:GHDHA:2016:1246

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
200.175.670/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing omgang; artikel 810 lid 2a Rv niet van toepassing op verzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing door de gecertificeerde instelling werd afgewezen. De vader, die in Duitsland woont, had op 26 augustus 2015 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 26 mei 2015, waarin de gecertificeerde instelling de begeleide zorgregeling tussen hem en zijn minderjarige kind tijdelijk had beëindigd. De minderjarige, geboren in 2004, is sinds 14 juni 2013 onder toezicht gesteld en woont bij zijn pleegmoeder, de grootmoeder aan moederszijde. De vader stelt dat het stopzetten van de bezoekmomenten niet in het belang van de minderjarige is en dat hij vreest dat de minderjarige hierdoor vervreemdt van hem.

Tijdens de zitting op 22 januari 2016 zijn de moeder en de pleegmoeder aanwezig geweest, maar de raad voor de kinderbescherming is niet verschenen. De moeder en pleegmoeder hebben verklaard dat zij alles in het werk hebben gesteld om het contact tussen de vader en de minderjarige te laten slagen, maar dat de minderjarige angstig en afwerend is ten opzichte van zijn vader. Het hof heeft de feiten van de kinderrechter overgenomen en geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Het hof heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gezien die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vader om een onderzoek ex artikel 810a Rv afgewezen, omdat dit artikel niet van toepassing is op zaken betreffende een schriftelijke aanwijzing.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de ontwikkeling van het kind en de noodzaak om het contact met beide ouders te waarborgen, maar erkent ook dat in bepaalde omstandigheden het tijdelijk opschorten van contact in het belang van het kind kan zijn. Het hof heeft geconcludeerd dat het forceren van contact met de vader op dit moment niet in het belang van de minderjarige is, maar dat de vader wel de mogelijkheid moet hebben om contact te onderhouden via telefoon of e-mail.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 2 maart 2016
Zaaknummer : 200.175.670/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-776
Zaaknummer rechtbank : C/09/487280
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] , Duitsland,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. El-Sharkawi te Den Haag,
tegen
de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, te Alphen aan den Rijn,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.G. Weitkamp te Gouda,
2. [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 26 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 mei 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De gecertificeerde instelling heeft op 21 oktober 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vader op 8 september 2015 een brief met V-formulier van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 22 januari 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de advocaat van de vader;
 mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
 de moeder;
 de pleegmoeder.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De na te noemen minderjarige is op 25 januari 2016 in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de vader en de moeder zijn getrouwd geweest;
- het huwelijk is door echtscheiding ontbonden;
- tijdens het huwelijk is uit de moeder geboren de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] (Duitsland) (hierna ook: de minderjarige);
- de minderjarige is onder toezicht gesteld sinds 14 juni 2013;
- de minderjarige is uit huis geplaatst en woont bij de pleegmoeder, zijnde de grootmoeder moederszijde;
- op 7 april 2015 heeft de gecertificeerde instelling de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven, ertoe strekkende dat de begeleide zorgregeling tussen de vader en de minderjarige tijdelijk wordt beëindigd en het contact wordt beperkt tot twee maandelijkse telefoon- of e-mailcontacten. In maart 2016 zal de gecertificeerde instelling onderzoeken of herstel van de begeleide zorgregeling mogelijk is en in het belang is van de minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de schriftelijke aanwijzing.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren.
3. De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
Schriftelijke aanwijzing
4. De vader voert het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de bezoekmomenten tussen de vader en de minderjarige niet in het belang zijn van de minderjarige. Alles wat de vader stelt, wordt niet serieus genomen en de rechtbank gaat niet in op de stellingen van de vader. Er zijn wel fijne bezoekmomenten geweest tussen de vader en de minderjarige. Het is niet altijd verkeerd gegaan. Het stopzetten van de bezoekmomenten is niet in het belang van de minderjarige. De kans dat hij hiermee vervreemdt van zijn vader en hier een trauma aan overhoudt, is groot. Niemand zal de werkelijke reden kennen van het gedrag van de minderjarige en het zal voor de minderjarige juist belastend zijn bij het opgroeien indien contact met de vader uitblijft.
5. De gecertificeerde instelling is van mening, dat er gedurende de ondertoezichtstelling alles aan is gedaan om het contact tussen de vader en de minderjarige te behouden. De gezinsvoogd heeft ter zitting bij de rechtbank, maar ook meerdere keren tegen de vader, gezegd dat de bezoeken op zichzelf niet verkeerd verlopen, maar dat ondanks de ontspannen sfeer aan de minderjarige is te zien dat hij onzeker is. Hij wijkt geen moment van de zijde van de gezinsvoogd, wil niet naast de vader staan of hem aanraken. De minderjarige is afwerend als de vader contact zoekt met hem en geeft alleen antwoord op het hoognodige. De gecertificeerde instelling heeft er alles aan gedaan om de vader en de minderjarige niet van elkaar te laten vervreemden, echter is het wantrouwen van de minderjarige ten opzichte van de vader onveranderd en er zijn genoeg redenen om te constateren dat het contact tussen de minderjarige en de vader de ontwikkeling van de minderjarige op dit moment bedreigt. De minderjarige is, nu er geen contact is met de vader, rustiger en meer ontspannen.
6. De moeder heef ter zitting bij het hof gesteld dat iedereen alles in het werk heeft gesteld om het contact tussen de vader en de minderjarige te laten slagen. Zowel de moeder als de pleegmoeder hebben de minderjarige gestimuleerd om zijn vader te zien en zij hebben de onbegeleide omgang gefaciliteerd. De moeder betwist dat de minderjarige een trauma oploopt als hij zijn vader niet meer ziet. Volgens de moeder is het juist andersom. Als de minderjarige de vader moet zien, functioneert de minderjarige slecht. Zodra er geen contact is gaat het beter met hem, aldus de moeder.
Er is heel lang geprobeerd om het contact te laten plaatsvinden, volgens de moeder misschien wel te lang. De minderjarige is consistent in zijn afwijzingsverhaal. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
7. De pleegmoeder heeft ter zitting bij het hof naar voren gebracht dat de minderjarige eind 2010 met zijn broers naar de vader is gegaan. Dat ging eerst goed omdat de broers ook aanwezig waren. Langzamerhand kreeg de pleegmoeder een angstig, verdrietig, en uiteindelijk ziek kind thuis, met name rond de contactmomenten. De minderjarige heeft nog steeds therapie, aldus de pleegmoeder.
8. Het hof stelt voorop dat het voor de ontwikkeling van een kind van belang is dat het ook na de scheiding van zijn ouders contact heeft en houdt met beide ouders. De concrete omstandigheden van het geval kunnen met zich meebrengen dat het belang van een kind meebrengt dat het contact tussen het kind en (een van) de ouders tijdelijk wordt opgeschort.
Op basis van de stukken, het verhandelde ter terechtzitting en in de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden geheel over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat er sinds 13 februari 2015 geen contact meer tussen de vader en de minderjarige heeft plaatsgevonden en dat er bij de minderjarige sprake is van (grote) weerstand tegen contact met zijn vader. Mede gelet op de rust die is ontstaan bij de minderjarige doordat het contact met de vader (tijdelijk) is beëindigd, hetgeen door zowel de school, de pleegmoeder als de gecertificeerde instelling is geconstateerd, acht het hof het thans forceren van contact met de vader niet in het belang van de minderjarige. Het hof acht het wel van belang dat de vader de twee maandelijkse telefoon- dan wel mailcontacten met de minderjarige blijft onderhouden.
Onderzoek
9. De rechtbank heeft volgens de vader het onterecht niet nodig geacht een objectief onderzoek te doen naar het gedrag van de minderjarige. De vader verzoekt om een onderzoek ex artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook: Rv). Volgens de vader heeft hij recht op een objectief onderzoek door een deskundige. Zijn herhaalde verzoeken hierom zijn genegeerd. Kinderen die ergere dingen hebben meegemaakt, staan nog open voor bezoek met vader. De vader ontkent dat hij de minderjarige ooit pijn heeft gedaan. De houding van de minderjarige is niet te plaatsen. De vader is er van overtuigd dat er op de minderjarige is ingepraat. Als dat zo is dan moet dat uit objectief onderzoek naar voren komen. Er zijn nooit verwondingen bij de minderjarige vastgesteld en de vader is nimmer alleen geweest met de minderjarige tijdens de bezoeken. De minderjarige heeft mishandeling van de moeder door de stiefvader meegemaakt en kan de vader daarvan de schuld geven, aldus de vader.
10. De gecertificeerde instelling betoogt dat er niet wordt getwijfeld aan de oprechtheid en de eigenheid van de gevoelens van de minderjarige ten opzichte van de vader. Deze gevoelens zullen ondanks alles wat geprobeerd is, niet veranderen.
Naast de gezinsvoogd zijn er meerdere deskundigen betrokken (geweest) bij de minderjarige. Zo heeft hij behandeling gehad van een GZ- kinderpsychologe om hem weerbaarder te maken in het contact met zijn vader; EMDR therapie gevolgd om zijn angsten ten aanzien van zijn vader te laten afnemen; ook hebben twee gedragswetenschappers van Jeugdbescherming west de minderjarige geobserveerd en hebben met hem gesproken. Daarnaast is er op school extra ambulante hulp voor de minderjarige aangezien hij een cluster IV indicatie heeft.
Als er maar enig signaal naar voren zou zijn gekomen dat de minderjarige weer open zou staan voor contact met de vader dan zou dit onderwerp van gesprek zijn geworden met de minderjarige. De gecertificeerde instelling acht het inschakelen van een externe deskundige een behoorlijke belasting voor de minderjarige. De minderjarige heeft zelf aangegeven het vreselijk te vinden om keer op keer weer bij nieuwe mensen zijn verhaal te moeten vertellen. Het lijkt alsof niemand hem gelooft. Het is in het belang van de minderjarige om zijn wensen te respecteren ten aanzien van het contact met de vader.
11. De moeder constateert dat het verzoek door de vader niet in het petitum van zijn beroepschrift is opgenomen en is van mening dat een dergelijk verzoek alleen ziet op een ondertoezichtstelling of beëindiging van het gezag. In de onderhavige zaak is dat niet aan de orde. In een uitspraak van dit hof van 23 mei 2012 heeft het hof al beslist dat voornoemd wetsartikel niet van toepassing is op een zaak betreffende een schriftelijke aanwijzing. Daarnaast heeft de vader geen concrete onderzoeksvragen geformuleerd en verzet het belang van de minderjarige zich tegen een dergelijk onderzoek. Bovendien, zo stelt de moeder, is de minderjarige al diverse malen onderzocht.
12. Het hof overweegt als volgt. De vader heeft weliswaar nagelaten zijn verzoek ex artikel 810a Rv in het petitum van zijn beroepschrift op te nemen, uit het lichaam van het beroepschrift en de stellingen van de advocaat van de vader ter zitting, is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk gebleken waar het verzoek van de vader op gericht is. Het hof zal het verzoek, ook nu alle belanghebbenden hierop (ter zitting) hebben gereageerd, dan ook beoordelen.
13. Zoals ook in de uitspraak van dit hof van 23 mei 2012 (ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0105) is overwogen, is artikel 810a lid 2 Rv niet van toepassing in zaken betreffende een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing. Blijkens het daartoe destijds ingediende amendement op artikel 810a Rv gaat het uitdrukkelijk om zaken waarin een maatregel van kinderbescherming wordt getroffen. Het hof zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen.
Ten overvloede overweegt het hof dat de vader met zijn verzoek om een onderzoek te verrichten kennelijk beoogt om duidelijk te krijgen of de beweringen van de minderjarige over hem wel overeenkomstig de waarheid zijn. Het hof is van oordeel dat een onderzoek in de zin van artikel 810a Rv niet gericht is op waarheidsvinding. Daarbij gaat het hier om een beleving van een minderjarige van de situatie met zijn vader, waaraan de vraag of die al dan niet (volledig) op feiten berust niet doorslaggevend is.
13. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E.A. Mink en N.P.C. van Wijk, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2016.