ECLI:NL:GHDHA:2016:1390

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
200.171.353/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling kinderalimentatie voor minderjarige met betrekking tot wijziging van omstandigheden en draagkracht van ouders

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de kinderalimentatie voor een minderjarige, waarbij de man in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De man verzoekt het hof om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te verlagen, terwijl de vrouw zich verzet tegen dit verzoek en stelt dat de rechtbank de draagkracht van de vrouw correct heeft vastgesteld. De man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en dat de vrouw onvoldoende inkomensgegevens heeft overgelegd. Het hof overweegt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de draagkracht van de vrouw moet worden herzien. Het hof komt tot de conclusie dat de behoefte van de minderjarige € 491,- bedraagt en dat de draagkracht van de man € 473,- per maand is. De vrouw heeft een netto besteedbaar inkomen van € 1.728,- per maand, wat haar draagkracht op € 224,- per maand brengt. Het hof bepaalt dat de man met ingang van 1 november 2016 een bijdrage van € 153,- per maand aan de vrouw moet betalen voor de kosten van de minderjarige. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2016
Zaaknummer : 200.171.353/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-6052
Zaaknummer rechtbank : C/09/471234
[De man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstege te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.A. Kazzaz-de Hoog te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 11 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 maart 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 5 augustus 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 24 juni 2015 een brief met bijbehorend V-formulier van 22 juni 2015 met bijlage;
- op 24 november 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 20 november 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
De zaak is op 2 december 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 februari 2006 - :
- de door de man met ingang van 6 augustus 2014 tot 1 januari 2015 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) bepaald op
€ 171,- per maand;
  • de door de man met ingang van 1 januari 2015 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige bepaald op € 233,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
  • bepaald dat de vrouw het eventueel door de man te veel betaalde niet hoeft terug te betalen.
Deze beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 6 augustus 2014, althans met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren op een zodanige bedrag lager dan € 171,- per maand wordt gesteld betreffende de periode 6 augustus 2014 tot 1 januari 2015 en betreffende de periode na 1 januari 2015 op een bedrag lager dan € 233,- per maand wordt gesteld als het hof in goede justitie vermeent te behoren. Kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans dit af te wijzen, kosten rechtens.
4 . De man voert in zijn hoger beroepschrift aan dat de rechtbank ten onrechte de draagkracht van de vrouw voor de periode tussen 6 augustus 2014 en 1 januari 2015 heeft bepaald op € 126,- per maand. De man stelt dat de vrouw onvoldoende inkomensgegevens heeft overgelegd nu zij in ieder geval een belastingaangifte en/of jaaropgave had kunnen overleggen. Volgens de man heeft de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de vrouw ten onrechte geen rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, terwijl de vrouw daar aanspraak op kon maken. Voorts voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat er - gelet op het consumptieve karakter van kinderalimentatie - geen terugbetalingsverplichting voor de vrouw aan de man bestaat. Ten processe is volgens de man niet gebleken dat de vrouw het teveel ontvangen bedrag niet kan terugbetalen. De vrouw heeft geen gegevens omtrent haar inkomsten overgelegd en derhalve kon de rechtbank naar de mening van de man in redelijkheid niet oordelen dat op de vrouw geen terugbetalingsverplichting rust. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte alleen het kindgebonden budget en niet ook de eenouderkop niet in mindering heeft gebracht op de behoefte van de minderjarige.
Volgens de man heeft de rechtbank voorts naar aanleiding van de aanvullende afspraak van partijen uit 2006 omtrent de verdeling van een aantal bijzonder kosten als school ten onrechte bepaald dat hij uit de zorgkorting ook een deel van de kleding, schoenen, schoolspullen etc dient te vergoeden. De zorgkorting is volgens de man alimentatie in natura gedurende de periode dat de minderjarige bij deze ouder verblijft. Hij is van mening dat uitgangspunt behoort te zijn dat de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft alle vaste lasten van het kind voldoet.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man de grief met betrekking tot het op de behoefte van de minderjarige in mindering brengen van de eenouderkop niet langer gehandhaafd. In plaats daarvan dient het kindgebondenbudget (naar het hof begrijpt inclusief alleenstaande ouderkop) volgens de man te worden opgeteld bij het inkomen van de vrouw. Voorts heeft de man aangevoerd dat het voor hem niet mogelijk is de thans geldende regeling na te komen omdat hij niet meer aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Ten slotte heeft de man ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat hij graag met de vrouw in gesprek zou gaan over de wijze waarop zij invulling geven aan hun ouderschap, bijvoorbeeld door een traject te volgen bij ‘Ouderschap blijft’.
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij in eerste aanleg wel degelijk heeft geprobeerd inzicht te verschaffen in haar financiële positie. Zij beschikte gedurende de procedure in eerste aanleg echter nog niet over alle daarvoor benodigde stukken. De vrouw heeft daarom een gemotiveerde schatting opgegeven van de te verwachten opbrengsten van haar eigen kapperszaak. De rechtbank heeft deze gegevens volgens de vrouw op de juiste wijze geïnterpreteerd.
De vrouw is voorts van mening dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat de kinderalimentatie een consumptief karakter heeft en dat van haar niet verwacht kan worden dat zij tot terugbetaling overgaat. De vrouw heeft, mede ten gevolge van het feit dat de man niet langer als afgesproken een bijdrage leverde aan extra kosten van de minderjarige, de wel ontvangen bedragen volledig besteed aan de minderjarige. De vrouw is van mening dat op grond van de beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 het kindgebondenbudget en de alleenstaande ouderkop niet in mindering op de behoefte van de minderjarige strekken, maar bij haar inkomen dienen te worden opgeteld omdat zij bestemd zijn om haar draagkracht te vergroten. De vrouw stelt dat de rechtbank op goede gronden heeft bepaald dat van de man bij de huidige zorgregeling mag worden verwacht dat hij de zorgkorting gebruikt om ook substantiële kosten voor de minderjarige te dragen zoals kleding, schoenen en schoolkosten. Dat is inherent aan de gedachte achter de zorgkorting.
Kort voor de zitting heeft de vrouw financiële gegevens betreffende haar onderneming overgelegd. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw opgegeven dat het verwachte resultaat over 2015 € 12.377,- bedraagt (€ 17.500 omzet minus kosten ). Dit betekent, aldus de vrouw, dat zij ruim € 1.000,- netto per maand verdient. De vrouw stelt dat zij het met dit inkomen, aangevuld met de toeslagen, financieel net kan redden. In de visie van de vrouw zijn de berekeningen van de rechtbank correct. Ten slotte stelt de vrouw dat zij graag met de man in gesprek zou gaan over de manier waarop zij en de man het gezamenlijk ouderschap invullen. De vrouw staat tevens open voor een verwijzing naar ‘Ouderschap Blijft’.
6. Het hof overweegt het volgende. Niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden en evenmin de ingangsdatum nu de man onvoldoende heeft onderbouwd dat een eerdere datum zou moeten gelden.

Kinderalimentatie

7. Het hof zal voor de berekening van de kinderalimentatie uitgaan van drie periodes, te weten:
  • de periode tussen 6 augustus 2014 en 1 januari 2015
  • de periode tussen 1 januari 2015 en 1 november 2016
  • de periode vanaf 1 november 2016
periode van 6 augustus 2014 tot 1 januari 2015
8. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de behoefte van de minderjarige € 491,- bedraagt. Voorts is mede gezien het besprokene ter zitting tussen partijen niet in discussie dat, anders dan de rechtbank heeft gedaan, op grond van de beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 het door de vrouw ontvangen kindgebondenbudget niet in mindering moet worden gebracht op de behoefte, maar in plaats daarvan moet worden opgeteld bij het inkomen van degene die het kindgebondenbudget ontvangt, in casu de vrouw.
Evenmin is de draagkracht van de man in geschil. Die draagkracht bedraagt € 473,- per maand. Het hof zal ieders aandeel in de kosten van de minderjarige berekenen.
Draagkracht van de vrouw
9. Bij de berekening van de draagkracht van de vrouw heeft de rechtbank behalve de salarisspecificatie over oktober 2014, het e-mail bericht van de boekhouder van de vrouw in aanmerking genomen, waarin is aangegeven welke winst uit onderneming te verwachten is. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de alleenstaande ouderkorting en de arbeidskorting komt de rechtbank op een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw van
€ 1478,- per maand.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw uitgaan van de inmiddels overgelegde belastingaangifte over 2014. Aan de hand van deze belastingaangifte komt het hof tot een NBI van € 1.549,- per maand.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI) + 860)] ,
70% [ € 1.549,00 – (0,3 x € 1.549 + € 860) is € 157,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
10. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
Ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Draagkracht man: € 473,-
Draagkracht vrouw: € 157,-
Totale draagkracht: € 630,-
Behoefte minderjarige: € 491,-
Eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 157/630 x € 491 = € 122,36
Eigen aandeel van de man bedraagt: 473/630 x € 491 = € 368,64
Uit het dossier kan worden afgeleid dat sinds mei 2014 sprake is van co–ouderschap. Gelet hierop zal het hof uitgaan van een zorgkorting van 35 %. Het aandeel van de man bedraagt in dat geval: € 368,64 minus (35% x € 491=) € 171,85 is € 196,79.
11. In het beroepschrift verzoekt de man het hof te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 6 augustus 2014, althans met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren op een zodanige bedrag lager dan € 171,- per maand wordt gesteld betreffend de periode 6 augustus 2014 tot 1 januari 2015.
Het hof zal het verzoek van de man, gelet op de hiervoor gegeven berekeningen, afwijzen. Nu de vrouw op haar beurt geen hoger beroep heeft ingesteld zal het hof voor deze periode de bestreden beschikking bekrachtigen.
Periode van 1 januari 2015 tot 1 november 2016
12. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige in 2015 € 495,- bedraagt. Voorts is niet in discussie dat het door de vrouw ontvangen kindgebondenbudget bij haar inkomen moet worden opgeteld, nu zij degene is die het kindgebondenbudget ontvangt.
Evenmin is de draagkracht van de man in geschil. Die bedraagt in 2015 € 432,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
13. Nu de man zijn stellingen ten aanzien van mogelijke extra, niet geregistreerde bijverdiensten van de vrouw niet nader heeft onderbouwd en de vrouw ten stelligste ontkent dat zij extra inkomsten heeft verzwegen, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaan van de gegevens zoals de vrouw die ter terechtzitting in hoger beroep heeft opgegeven.
De vrouw stelt dat zij in 2015 een winst uit onderneming zal hebben van ongeveer € 12.400,-
(omzet € 17.500,- minus kosten € 5.100,-). Rekening houdend met een kindgebondenbudget (inclusief alleenstaande ouderkop) van € 4.313, bedraagt het NBI van de vrouw € 1.278,- per maand. De draagkracht van de vrouw, vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat lager is dan € 1.500,- per maand, bedraagt op grond van de draagkrachttabel 2015 een bedrag van € 67, - per maand.
Draagkrachtvergelijking
14. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
Ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Draagkracht man: € 432,-
Draagkracht vrouw: € 67,-
Totale draagkracht: € 499,-
Behoefte minderjarige: € 495,-
Eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 67/499 x € 495 = € 66,46
Eigen aandeel van de man bedraagt: 432/499 x € 495 = € 428,53
Nu sprake is van co–ouderschap zal het hof uitgaan van een zorgkorting van 35 % en bedraagt het aandeel van de man: € 428,53 minus € 173,25 (35% x € 495) is € 255,33
15. In het beroepschrift verzoekt de man het hof te bepalen dat de kinderalimentatie in de periode na 1 januari 2015 op een bedrag lager dan € 233,- per maand zal stellen. Gezien het vorenstaande bestaat daartoe geen aanleiding. Ook voor deze periode zal het hof de beschikking bekrachtigen.
Periode vanaf 1 november 2016
16. De vrouw is in 2015 naast haar eigen onderneming niet meer aanvullend werkzaam in loondienst. Uit hetgeen hiervoor is weergegeven kan worden opgemaakt dat de totale inkomsten van de vrouw door het beëindigen van haar werkzaamheden in loondienst in 2015 aanzienlijk zijn gedaald, ten gevolge waarvan haar aandeel in de kosten van de minderjarige is gedaald. Deze gang van zaken kan de vrouw de man niet ten volle tegenwerpen. Het hof is daarom van oordeel dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij er voor zorgdraagt dat zij in ieder geval met ingang van 1 november 2016 weer kan beschikken over een inkomen, gelijk aan het inkomen dat zij in 2014 heeft kunnen verwerven. Wanneer het de vrouw niet lukt om dit inkomen volledig uit haar eigen bedrijf te verwerven zal zij naar het oordeel van het hof haar werkzaamheden als zelfstandig ondernemer wederom moeten combineren met arbeid in loondienst. Uitgaande van het inkomen van de vrouw over 2014, toen de vrouw nog deels in loondienst werkzaam was, zal het hof de hoogte van de door de man per 1 november 2016 te betalen kinderalimentatie eveneens vaststellen. Nu het hof niet beschikt over financiële gegevens over 2016 zal het hof voor het overige de gegevens over 2015 in aanmerking nemen.
Het hof zal in lijn met het vorenstaande bij de bepaling van de (fictieve) draagkracht van de vrouw uitgaan van de situatie zoals die blijkt uit de belastingaangifte over 2014. Aan de hand van deze belastingaangifte komt het hof tot een NBI van € 1.728,- per maand. Dat is het bedrag dat de vrouw naar het oordeel van het hof met ingang van 1 november 2016 moet kunnen verdienen.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI) + 890)],
70% [ € 1.728,00 – (0,3 x € 1.728 + € 890) is € 223,72
Draagkrachtvergelijking
17. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
Ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Draagkracht man: € 432,-
Draagkracht vrouw: € 224,-
Totale draagkracht: € 656,-
Behoefte minderjarige: € 495,-
Eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 224/656 x € 495 = € 169,02
Eigen aandeel van de man bedraagt: 432/656 x € 495 = € 325,98
Nu sinds er sprake is van co–ouderschap zal het hof uitgaan van een zorgkorting van 35 % en bedraagt het aandeel van de man: € 325,98 minus € 173,25 (35% x 495) is € 152,73
18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het verzoek van de man toewijzen, in dier voege dat het hof de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2016 zal bepalen op een bedrag van € 153,- per maand.
Terugbetaling
19. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond niet over de financiële ruimte te beschikken om tot terugbetaling van enig bedrag aan de man in staat te zijn. De vrouw heeft een minimum inkomen en heeft de ontvangen onderhoudsbijdragen consumptief besteed. Voor zover de vrouw meer kinderalimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof derhalve ook bepalen dat zij het eventueel teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen en het verzoek van de man te dien aanzien afwijzen.
Aanvullende afspraak
20. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag welke kosten door de vrouw moeten worden voldaan omdat de minderjarige bij haar zijn hoofdverblijf heeft. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van deze kwestie op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
Ouderschap Blijft
21. Ten slotte overweegt het hof dat partijen ter zitting in hoger beroep beiden hebben aangegeven dat zij zich realiseren dat het in het belang van de minderjarige is dat zij met elkaar afspraken maken over de wijze waarop zij in de toekomst invulling geven aan het ouderschap. Partijen zijn zich ervan bewust dat zij daarvoor begeleiding nodig hebben en zij hebben zich bereid verklaard deel te nemen aan het traject ‘Ouderschap Blijft’ van de Stichting Jeugdformaat.
Het hof acht het wenselijk en noodzakelijk dat partijen gezamenlijk goede afspraken maken over de invulling van het ouderschap. Het hof acht het voor de minderjarige van groot belang dat partijen deelnemen aan het traject ‘Ouderschap Blijft’.
Kosten
22. Ten aanzien van de kosten overweegt het hof dat het geen aanleiding ziet om één van partijen in de kosten van de onderhavige procedure te veroordelen. Het hof zal derhalve, zoals te doen gebruikelijk in familierechtelijke aangelegenheden, bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.
23. Dit leidt tot de volgende beslissingen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, doch enkel voor wat betreft de kinderalimentatie met ingang van 1 november 2016 en in zoverre op nieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 1 november 2016 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dient te voldoen een bedrag van € 153,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat hetgeen de vrouw ten behoeve van de minderjarige tot op heden te veel mocht hebben ontvangen door haar niet behoeft te worden terugbetaald;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, P.B. Kamminga en M.J.C. Koens, bijgestaan door mr. M.C. Zuidweg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 mei 2016.