Kinderalimentatie
7. Het hof zal voor de berekening van de kinderalimentatie uitgaan van drie periodes, te weten:
- de periode tussen 6 augustus 2014 en 1 januari 2015
- de periode tussen 1 januari 2015 en 1 november 2016
- de periode vanaf 1 november 2016
periode van 6 augustus 2014 tot 1 januari 2015
8. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de behoefte van de minderjarige € 491,- bedraagt. Voorts is mede gezien het besprokene ter zitting tussen partijen niet in discussie dat, anders dan de rechtbank heeft gedaan, op grond van de beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 het door de vrouw ontvangen kindgebondenbudget niet in mindering moet worden gebracht op de behoefte, maar in plaats daarvan moet worden opgeteld bij het inkomen van degene die het kindgebondenbudget ontvangt, in casu de vrouw.
Evenmin is de draagkracht van de man in geschil. Die draagkracht bedraagt € 473,- per maand. Het hof zal ieders aandeel in de kosten van de minderjarige berekenen.
9. Bij de berekening van de draagkracht van de vrouw heeft de rechtbank behalve de salarisspecificatie over oktober 2014, het e-mail bericht van de boekhouder van de vrouw in aanmerking genomen, waarin is aangegeven welke winst uit onderneming te verwachten is. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de alleenstaande ouderkorting en de arbeidskorting komt de rechtbank op een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw van
€ 1478,- per maand.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw uitgaan van de inmiddels overgelegde belastingaangifte over 2014. Aan de hand van deze belastingaangifte komt het hof tot een NBI van € 1.549,- per maand.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI) + 860)] ,
70% [ € 1.549,00 – (0,3 x € 1.549 + € 860) is € 157,- per maand.
10. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
Ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Draagkracht man: € 473,-
Draagkracht vrouw: € 157,-
Totale draagkracht: € 630,-
Behoefte minderjarige: € 491,-
Eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 157/630 x € 491 = € 122,36
Eigen aandeel van de man bedraagt: 473/630 x € 491 = € 368,64
Uit het dossier kan worden afgeleid dat sinds mei 2014 sprake is van co–ouderschap. Gelet hierop zal het hof uitgaan van een zorgkorting van 35 %. Het aandeel van de man bedraagt in dat geval: € 368,64 minus (35% x € 491=) € 171,85 is € 196,79.
11. In het beroepschrift verzoekt de man het hof te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 6 augustus 2014, althans met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren op een zodanige bedrag lager dan € 171,- per maand wordt gesteld betreffend de periode 6 augustus 2014 tot 1 januari 2015.
Het hof zal het verzoek van de man, gelet op de hiervoor gegeven berekeningen, afwijzen. Nu de vrouw op haar beurt geen hoger beroep heeft ingesteld zal het hof voor deze periode de bestreden beschikking bekrachtigen.
Periode van 1 januari 2015 tot 1 november 2016
12. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige in 2015 € 495,- bedraagt. Voorts is niet in discussie dat het door de vrouw ontvangen kindgebondenbudget bij haar inkomen moet worden opgeteld, nu zij degene is die het kindgebondenbudget ontvangt.
Evenmin is de draagkracht van de man in geschil. Die bedraagt in 2015 € 432,- per maand.
13. Nu de man zijn stellingen ten aanzien van mogelijke extra, niet geregistreerde bijverdiensten van de vrouw niet nader heeft onderbouwd en de vrouw ten stelligste ontkent dat zij extra inkomsten heeft verzwegen, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaan van de gegevens zoals de vrouw die ter terechtzitting in hoger beroep heeft opgegeven.
De vrouw stelt dat zij in 2015 een winst uit onderneming zal hebben van ongeveer € 12.400,-
(omzet € 17.500,- minus kosten € 5.100,-). Rekening houdend met een kindgebondenbudget (inclusief alleenstaande ouderkop) van € 4.313, bedraagt het NBI van de vrouw € 1.278,- per maand. De draagkracht van de vrouw, vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat lager is dan € 1.500,- per maand, bedraagt op grond van de draagkrachttabel 2015 een bedrag van € 67, - per maand.
14. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
Ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Draagkracht man: € 432,-
Draagkracht vrouw: € 67,-
Totale draagkracht: € 499,-
Behoefte minderjarige: € 495,-
Eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 67/499 x € 495 = € 66,46
Eigen aandeel van de man bedraagt: 432/499 x € 495 = € 428,53
Nu sprake is van co–ouderschap zal het hof uitgaan van een zorgkorting van 35 % en bedraagt het aandeel van de man: € 428,53 minus € 173,25 (35% x € 495) is € 255,33
15. In het beroepschrift verzoekt de man het hof te bepalen dat de kinderalimentatie in de periode na 1 januari 2015 op een bedrag lager dan € 233,- per maand zal stellen. Gezien het vorenstaande bestaat daartoe geen aanleiding. Ook voor deze periode zal het hof de beschikking bekrachtigen.
Periode vanaf 1 november 2016
16. De vrouw is in 2015 naast haar eigen onderneming niet meer aanvullend werkzaam in loondienst. Uit hetgeen hiervoor is weergegeven kan worden opgemaakt dat de totale inkomsten van de vrouw door het beëindigen van haar werkzaamheden in loondienst in 2015 aanzienlijk zijn gedaald, ten gevolge waarvan haar aandeel in de kosten van de minderjarige is gedaald. Deze gang van zaken kan de vrouw de man niet ten volle tegenwerpen. Het hof is daarom van oordeel dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij er voor zorgdraagt dat zij in ieder geval met ingang van 1 november 2016 weer kan beschikken over een inkomen, gelijk aan het inkomen dat zij in 2014 heeft kunnen verwerven. Wanneer het de vrouw niet lukt om dit inkomen volledig uit haar eigen bedrijf te verwerven zal zij naar het oordeel van het hof haar werkzaamheden als zelfstandig ondernemer wederom moeten combineren met arbeid in loondienst. Uitgaande van het inkomen van de vrouw over 2014, toen de vrouw nog deels in loondienst werkzaam was, zal het hof de hoogte van de door de man per 1 november 2016 te betalen kinderalimentatie eveneens vaststellen. Nu het hof niet beschikt over financiële gegevens over 2016 zal het hof voor het overige de gegevens over 2015 in aanmerking nemen.
Het hof zal in lijn met het vorenstaande bij de bepaling van de (fictieve) draagkracht van de vrouw uitgaan van de situatie zoals die blijkt uit de belastingaangifte over 2014. Aan de hand van deze belastingaangifte komt het hof tot een NBI van € 1.728,- per maand. Dat is het bedrag dat de vrouw naar het oordeel van het hof met ingang van 1 november 2016 moet kunnen verdienen.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI) + 890)],
70% [ € 1.728,00 – (0,3 x € 1.728 + € 890) is € 223,72
17. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
Ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Draagkracht man: € 432,-
Draagkracht vrouw: € 224,-
Totale draagkracht: € 656,-
Behoefte minderjarige: € 495,-
Eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 224/656 x € 495 = € 169,02
Eigen aandeel van de man bedraagt: 432/656 x € 495 = € 325,98
Nu sinds er sprake is van co–ouderschap zal het hof uitgaan van een zorgkorting van 35 % en bedraagt het aandeel van de man: € 325,98 minus € 173,25 (35% x 495) is € 152,73
18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het verzoek van de man toewijzen, in dier voege dat het hof de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2016 zal bepalen op een bedrag van € 153,- per maand.
19. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond niet over de financiële ruimte te beschikken om tot terugbetaling van enig bedrag aan de man in staat te zijn. De vrouw heeft een minimum inkomen en heeft de ontvangen onderhoudsbijdragen consumptief besteed. Voor zover de vrouw meer kinderalimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof derhalve ook bepalen dat zij het eventueel teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen en het verzoek van de man te dien aanzien afwijzen.
20. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag welke kosten door de vrouw moeten worden voldaan omdat de minderjarige bij haar zijn hoofdverblijf heeft. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van deze kwestie op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
21. Ten slotte overweegt het hof dat partijen ter zitting in hoger beroep beiden hebben aangegeven dat zij zich realiseren dat het in het belang van de minderjarige is dat zij met elkaar afspraken maken over de wijze waarop zij in de toekomst invulling geven aan het ouderschap. Partijen zijn zich ervan bewust dat zij daarvoor begeleiding nodig hebben en zij hebben zich bereid verklaard deel te nemen aan het traject ‘Ouderschap Blijft’ van de Stichting Jeugdformaat.
Het hof acht het wenselijk en noodzakelijk dat partijen gezamenlijk goede afspraken maken over de invulling van het ouderschap. Het hof acht het voor de minderjarige van groot belang dat partijen deelnemen aan het traject ‘Ouderschap Blijft’.
22. Ten aanzien van de kosten overweegt het hof dat het geen aanleiding ziet om één van partijen in de kosten van de onderhavige procedure te veroordelen. Het hof zal derhalve, zoals te doen gebruikelijk in familierechtelijke aangelegenheden, bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.
23. Dit leidt tot de volgende beslissingen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, doch enkel voor wat betreft de kinderalimentatie met ingang van 1 november 2016 en in zoverre op nieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 1 november 2016 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dient te voldoen een bedrag van € 153,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat hetgeen de vrouw ten behoeve van de minderjarige tot op heden te veel mocht hebben ontvangen door haar niet behoeft te worden terugbetaald;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, P.B. Kamminga en M.J.C. Koens, bijgestaan door mr. M.C. Zuidweg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 mei 2016.