ECLI:NL:GHDHA:2016:1571

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
200.185.912/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige kinderen van partijen. De vrouw, appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de man, geïntimeerde, een voorlopige omgangsregeling was toegewezen. De vrouw heeft in haar hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij betwist dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot omgang. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de omstandigheden van de zaak.

De vrouw heeft alleen het ouderlijk gezag over de minderjarigen en heeft in het verleden een procedure aangespannen om de man het recht op omgang te ontzeggen, wat in 2015 is toegewezen. De man heeft in de tussenliggende periode enkele korte contactmomenten gehad met de kinderen, maar de vrouw stelt dat deze contacten onder druk zijn ontstaan. Het hof overweegt dat de trauma's die de minderjarigen hebben opgelopen door geweld in het verleden, en hun fragiele toestand, een zorgvuldige afweging vereisen in een bodemprocedure.

Uiteindelijk vernietigt het hof het bestreden vonnis en wijst de vorderingen van de man af, waarbij het hof benadrukt dat de omgangsregeling beter beoordeeld kan worden in een bodemprocedure. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.185.912/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/491563/KG ZA 15-1384

arrest d.d. 17 mei 2016

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.A. Ray te Rotterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 16 februari 2016 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 21 januari 2016 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Het verzoek van de vrouw, de zaak als een spoedappel te behandelen, is toegewezen.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
In de appeldagvaarding heeft de vrouw twee grieven naar voren gebracht.
Tegen de man is verstek verleend.
De vrouw heeft het procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Op verzoek van het hof heeft de vrouw vervolgens nog aanvullend stukken overgelegd uit de eerste aanleg en wel bij brieven van 23 maart 2016 en van 8 april 2016, bij het hof ingekomen op respectievelijk 24 maart 2016 en 11 april 2016. Deze stukken betreffen producties die in eerste aanleg door de man zijn overgelegd en waarvan de aan het hof overgelegde exemplaren onleesbaar waren.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten zoals de voorzieningenrechter deze heeft vastgesteld onder ‘2’ in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof van deze feiten zal uitgaan.
In geschil is de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige kinderen van partijen:
- [kind een] , geboren [datum] 2002 te [plaats] , en
- [kind twee] , geboren [datum] 2004 te [plaats] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag over de minderjarigen uit.
Partijen zijn gedurende enige jaren verwikkeld geweest in een procedure bij de rechtbank Rotterdam over de omgangsregeling. Aanvankelijk heeft vanaf 2008 een omgangsregeling gelopen tussen de man en de minderjarigen. In 2011 is deze gestaakt. Deze omgangsregeling is bij kort gedingvonnis van 28 januari 2011 geschorst. De vrouw heeft een procedure bij de rechtbank aanhangig gemaakt, strekkende tot ontzegging van het recht op omgang aan de man. Die procedure is enige malen aangehouden, teneinde de vrouw, de minderjarigen en de man in de gelegenheid te stellen in therapie te gaan in verband met hun respectieve problematiek. Uiteindelijk is bij beschikking van 17 juni 2015 de beschikking van 28 november 2008 gewijzigd ten aanzien van de omgangsregeling en is de man het recht op omgang met de minderjarigen ontzegd.
De man heeft de minderjarigen in november 2015 enige malen ontmoet bij een zuster van de vrouw. In die periode was de vrouw in het buitenland. Daarop heeft de man zijn vorderingen in kort geding aanhangig gemaakt die hebben geleid tot het bestreden vonnis.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2015 gegeven beslissing inzake de omgang gewijzigd in die zin dat thans, in afwachting van een door de man te starten bodemprocedure inzake wijziging van de omgangsregeling, een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld, inhoudende:
de man zal één zaterdag per twee weken, te beginnen op 16 januari 2016, omgang hebben met de kinderen van 11.00 tot 15.00 uur. De omgang zal plaatsvinden onder begeleiding van [naam] (een zus van de vrouw) wier woonadres het startpunt vormt voor de tweewekelijkse omgangsregeling.
Het bestreden vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde – waaronder de door de man gevorderde dwangsom – is afgewezen.
3. De vrouw vordert dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de man alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.
Spoedeisend belang?
4. De vrouw voert in haar eerste grief aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de man een spoedeisend belang zou hebben bij zijn vordering. De omgang is bij beschikking van 17 juni 2015 aan de man ontzegd. De man heeft de minderjarigen al enkele jaren niet gezien. Na de ontzegging van de omgang heeft de man enkele korte en geforceerde contactmomenten met de minderjarigen gehad. Bij gebreke van een spoedeisend belang had de man niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn vorderingen, aldus de vrouw.
5. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat te dezen sprake is van een spoedeisend belang. Indien er daadwerkelijk gronden zijn, waardoor kan worden geoordeeld, al dan niet in kort geding, dat een ontzeggingsgrond voor een omgangsregeling niet langer aanwezig is, is daarmee een spoedeisend belang gegeven en dit spoedeisend belang is in hoger beroep nog altijd aanwezig. De eerste grief wordt gepasseerd.
Wijziging beschikking d.d. 17 juni 2015 terecht en terecht een voorlopige omgangsregeling vastgesteld?
6. In de tweede grief voert de vrouw aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte de beschikking van 17 juni 2015 heeft gewijzigd in die zin dat, in afwachting van een door de man te starten bodemprocedure, een voorlopige omgangsregeling wordt vastgesteld. De vrouw licht dit – kort weergegeven – als volgt toe. De voorzieningenrechter had de beslissing van de rechtbank niet mogen wijzigen. Het is nimmer de bedoeling van partijen geweest dat een tijdelijk afgesproken regeling in een vonnis zou worden opgenomen. In kort geding kan niet even een omgangsregeling worden vastgesteld, terwijl de rechtbank na vier jaren procederen de man het recht op omgang heeft ontzegd. De vrouw heeft ter zitting in kort geding tijdens de schorsing afspraken met de man gemaakt omdat de rechter duidelijk had aangegeven dat zij een regeling zou gaan opleggen als partijen niet zelf tot overeenstemming zouden komen. Voor een wijziging van de beschikking is echter nodig dat een uitgebreide beoordeling komt om te bezien of omgang niet strijdig is met het belang van de minderjarigen en hoe het recht op omgang vervolgens kan worden uitgeoefend. De vrouw biedt bewijs aan, onder andere door het doen horen van haar zuster die de omgangscontacten heeft begeleid.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de beschikking van 17 juni 2015 volgt dat de omgang is ontzegd vanwege strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. De rechtbank heeft in die beschikking als volgt - kort weergegeven - overwogen. De minderjarigen zijn gedurende de relatie van partijen meermalen getuige geweest van geweld, gepleegd door de man jegens de vrouw. De minderjarige [kind een] is ook slachtoffer geweest van dreiging en geweld vanuit de man. Zij zijn hierdoor, evenals de vrouw, hevig getraumatiseerd en hebben daardoor veel angst voor de man. De minderjarigen hebben een behandeling bij het RIAGG ondergaan. [kind een] lijdt, althans leed aan een posttraumatische stress stoornis. Een start van de omgang in het Omgangshuis is niet gelukt vanwege hevige weerstand van de minderjarigen uit angst voor de man. De raad voor de kinderbescherming heeft toen geadviseerd geen omgang te laten plaatsvinden en opnieuw hulpverlening voor de minderjarigen te starten. De behandeling is goed verlopen. De rechtbank oordeelde dat de toestand van [kind een] nog fragiel is en zijn angsten nog altijd opspelen als hij zijn vader heeft gezien. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat dit bij de minderjarige [kind twee] anders is, aldus de rechtbank. Het hof maakt uit de overwegingen van de rechtbank op, dat niet, althans zeker niet in overwegende mate, de opstelling van de vrouw heeft geleid tot het oordeel dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarigen, maar dat de gronden daarvoor zijn gelegen in de situatie van de minderjarigen.
8. Het hof acht de stelling van de vrouw, dat zij onder druk van de procedure in kort geding afspraken heeft gemaakt met de man, aannemelijk. Uit het proces-verbaal van de zitting in kort geding volgt dat de voorzieningenrechter aan partijen heeft medegedeeld dat naar haar oordeel sprake is van een spoedeisend belang en dat op korte termijn moet worden gestart met omgangscontacten met de man. Het hof is van oordeel dat, hoe zeer ook door de man overgelegde filmpjes en foto’s alsmede brieven van de minderjarigen aan de man een beeld scheppen waaruit kan volgen dat de minderjarigen graag omgang hebben met de man, dit niet voldoende kan zijn, gelet op de procedure die daaraan is voorafgegaan, om in kort geding een omgangsregeling te hervatten. De trauma’s die de minderjarigen in het verleden hebben opgelopen en hun nog altijd fragiele toestand, moeten er toe leiden dat over een opnieuw aanvangen van een omgangsregeling in een bodemprocedure zal worden beslist, waarbij alle factoren die van belang zijn, beter kunnen worden afgewogen dan in een procedure in kort geding. Deze procedure zal inmiddels zijn aangevangen, nu de advocaat van de man ter zitting in kort geding heeft toegezegd dat de man binnen veertien dagen na die zitting een bodemprocedure zal starten. Daarbij komt dat tussen de ontzegging van de omgang en de ontmoetingen tussen de man en de minderjarigen slechts enige maanden hebben gelegen.
Slotsom en proceskosten
9. Het vorenstaande leidt ertoe dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat de vorderingen van de man alsnog zullen worden afgewezen. Het hof komt niet toe aan het bewijsaanbod van de vrouw. Voor een proceskostenveroordeling acht het hof geen gronden aanwezig en zal deze vordering van de vrouw afwijzen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende:
wijst af de vorderingen van de man;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, C. van Nievelt en I. Obbink-Reijngoud en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2016 in aanwezigheid van de griffier.