ECLI:NL:GHDHA:2016:1842

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
BK-15/00341
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanmaningskosten in verband met leges voor Wob-verzoek

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) en de heffingsambtenaar van de gemeente Hillegom over de rechtmatigheid van aanmaningskosten die in rekening zijn gebracht. De belanghebbende had op 28 mei 2014 een verzoek om informatie ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), waarvoor hij zestien kopieën ontving. Voor deze kopieën werd een bedrag van € 4 aan leges gevorderd, dat niet door belanghebbende werd betaald. Na een aanmaning op 9 augustus 2014, waarin € 7 aan aanmaningskosten werd toegevoegd, maakte belanghebbende bezwaar. De heffingsambtenaar wees het bezwaar af, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag, waar de mondelinge behandeling plaatsvond op 16 maart 2016. Beide partijen waren niet verschenen, maar hadden schriftelijk laten weten niet te verschijnen. Het Hof oordeelde dat de aanmaningskosten terecht in rekening waren gebracht, omdat de leges niet binnen de gestelde termijn waren betaald. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd op 22 juni 2016 openbaar gemaakt, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00341

Uitspraak d.d. 22 juni 2016

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hillegom, de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2015, nummer SGR 14/11257, betreffende het onder 1.2 vermelde besluit.

Aanslag, besluit, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving van 1 juli 2014 van belanghebbende leges ten bedrage van € 4 gevorderd (hierna: de aanslag). De aanslag is opgelegd ter zake van het verstrekken van zestien kopieën in het kader van een verzoek op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
1.2.
Belanghebbende heeft het bedrag aan leges niet betaald. Bij brief van 9 augustus 2014 is belanghebbende aangemaand om het bedrag alsnog te betalen, waarbij € 7 aan aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 45.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 123. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 maart 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn niet verschenen. Partijen, die elk door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 januari 2016, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip zijn uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, hebben beide schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en hebben daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 4 van haar uitspraak vermelde feiten:
"1. Bij brief van 28 mei 2014 heeft [belanghebbende] een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). In het kader van dit verzoek heeft het college van burgemeester en wethouders aan [belanghebbende] zestien kopieën verstrekt.
2. Bij nota van 1 juli 2014 is aan [belanghebbende] een bedrag van € 4,- aan leges in rekening gebracht voor het verstrekken van de voormelde kopieën. In de nota wordt, voor zover hier van belang, vermeld: “Uw betaling ontvangen wij graag uiterlijk 15 juli 2014.”. [Belanghebbende] heeft het bedrag aan leges niet betaald.
3. Bij brief van 9 augustus 2014 is [belanghebbende] aangemaand om het bedrag aan leges alsnog te betalen, waarbij € 7 aanmaningskosten aan [belanghebbende] in rekening zijn gebracht.
4. [Belanghebbende] heeft tegen het besluit om aanmaningskosten in rekening te brengen bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van de heffingsambtenaar van 18 november 2014 is afgewezen."

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of aan belanghebbende terecht aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend, de heffingsambtenaar daarentegen bevestigend.
4.3.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van het besluit waarbij de aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
5.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen:
"
Beoordeling van het geschil
11. Vaststaat dat de nota van 1 juli 2014 is uitgereikt namens het college van burgemeester en wethouders (hierna: het College). Voorts staat vast dat College niet bevoegd was tot het heffen van leges; de bevoegdheid daartoe is toegekend aan de heffingsambtenaar. Er is derhalve sprake van een bevoegdheidsgebrek. Dat hoeft echter niet zonder meer te leiden tot vernietiging van het besluit dat door het verkeerde bestuursorgaan is genomen. In het onderhavige geval heeft het bevoegde orgaan, de heffingsambtenaar, het bestreden besluit op de voet van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht aan een inhoudelijke beoordeling onderworpen en uitspraak op het bezwaar gedaan. Daarmee is het onderhavige bevoegdheidsgebrek hersteld (vgl. HR 24 december 2010, nr.10/00154, ECLI:NL:HR:2010:BO0396). Van onrechtmatig geheven leges is daarom geen sprake. Nu [belanghebbende] de leges niet binnen de gestelde termijn (uiterlijk 15 juli 2014) heeft betaald, is de aanmaning terecht en zijn terecht aan [belanghebbende] aanmaningskosten in rekening gebracht. Hieruit volgt dat [de heffingsambtenaar] bij de bestreden uitspraak terecht geen vergoeding voor de kosten van het bezwaar heeft toegekend.
12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Beoordeling van het hoger beroep

Vooraf
7.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 2 juncto artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, welke wet ook van toepassing is met betrekking tot de invordering van gemeentelijke heffingen, is de ontvanger bevoegd aanmaningskosten in rekening te brengen. Onder ‘ontvanger’ dient ingevolge artikel 231, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Gemeentewet met betrekking tot gemeentelijke heffingen te worden verstaan: de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen (hierna: de invorderingsambtenaar). De invorderingsambtenaar is ook bevoegd te beslissen op een tegen het in rekening brengen van aanmaningskosten gemaakt bezwaar. Gelet op artikel 4 van het Algemeen mandaatsbesluit gemeente Hillegom, waarin is bepaald dat het besluit op een ingediend bezwaarschrift uitsluitend door het ter zake bevoegd bestuursorgaan wordt genomen, berust de aanduiding ‘heffingsambtenaar’, waar het gaat om het in rekening brengen van aanmaningskosten en de daartegen ingestelde rechtsmiddelen, in de uitspraak van de rechtbank en de overige stukken van het geding op een kennelijke vergissing en dient daarvoor te worden gelezen: invorderingsambtenaar.
Met betrekking tot het hoger beroep
7.2.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Het Hof maakt deze beslissing en de gronden waarop zij berust tot de zijne. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe. Vooropgesteld moet worden dat het onderhavige bevoegdheidsgebrek niet zonder meer meebrengt dat het gevorderde legesbedrag niet is verschuldigd. Nu het bevoegde orgaan, de heffingsambtenaar, de aanslag op de voet van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht aan een inhoudelijke beoordeling heeft onderworpen en uitspraak op het tegen de aanslag gemaakte bezwaar heeft gedaan, is het bevoegdheidsgebrek hersteld. Dit betekent dat met het besluit van 1 juli 2014 de verschuldigde leges op de in de wet voorgeschreven wijze zijn geformaliseerd. Nu de verschuldigde leges niet binnen de bij het besluit van 1 juli 2014 gestelde termijn zijn betaald, was de invorderingsambtenaar bevoegd belanghebbende aan te manen en daarbij aanmaningskosten aan belanghebbende in rekening te brengen.
Slotsom
7.3.
Gelet op het bovenstaande is het hoger beroep ongegrond en zal het Hof beslissen zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.J.J. Engel, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. A.H.N. Stollenwerck, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 22 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak door het oudste lid van de belastingkamer ondertekend.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.