ECLI:NL:GHDHA:2016:1847

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
200.187.352/01 200.187.353/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van procesrecht door verkeerde rechtsingang in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek van de man, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2015. De man had op 9 maart 2016 een dagvaarding ingediend, waarin geen grieven waren opgenomen, en was daarmee in hoger beroep gekomen. De advocaat van de man stelde dat dit per abuis was gebeurd, omdat hij op het laatste moment had besloten om in hoger beroep te gaan. De advocaat van de vrouw betwistte dit en stelde dat de man misbruik had gemaakt van de mogelijkheid die artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt, door een ongemotiveerd beroepschrift in te dienen.

Het hof overwoog dat de wetgever met artikel 69 Rv had beoogd om deformalisering van het burgerlijk procesrecht te realiseren, maar dat in dit geval sprake was van misbruik van procesrecht. De advocaat van de man had bewust gekozen voor een verkeerde rechtsingang door een appeldagvaarding zonder gronden in te dienen in plaats van een beroepschrift met gronden. Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij niet tijdig de benodigde gronden had ingediend, ondanks dat hij de gelegenheid had gehad om dit te doen.

De beslissing van het hof was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep, en deze uitspraak werd gedaan door de rechters E.A. Mink, L.F.A. Husson en P.B. Kamminga, met A.N. Hansler als griffier. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting op 1 juni 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 1 juni 2016
Zaaknummers : 200.187.352/01 en 200.187.353/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-7328 en FA RK 15-1730
Zaaknummer rechtbank : C/10/484412 en C/10/471305
[verzoeker 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.I.A.P.M. Zwaga te Den Haag,
tegen
[verweerster 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B. Fresco te Voorburg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 9 maart 2016 middels een dagvaarding, waarin geen grieven zijn opgenomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 december 2015 van de rechtbank Rotterdam.
Bij V1-formulier (genaamd: Nieuw verzoekschrift) d.d. 9 maart 2016, ingekomen op 10 maart 2016, heeft de man de op 9 maart 2016 uitgebrachte dagvaarding overgelegd en daarnaar verwezen.
Op 26 april 2016 is de ontvankelijkheid van het hoger beroep, door mr. E.A. Mink als raadsheer-commissaris, mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de vrouw.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is – voor zover in hoger beroep van belang – bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
  • [minderjarige 1] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 3] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] ,
telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 26,- per maand per kind, en is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. De beschikking is, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP/BEOORDELING TOEPASSING ART 69 RV

1. Ingevolge artikel 359 juncto artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust inhouden. Achtergrond van deze eis is dat een appellant aan de rechter en de verweerder in hoger beroep reeds in het beroepschrift kenbaar moet maken niet alleen wat hij verzoekt, maar ook wat de grondslag is van zijn verzoek. Verweerder moet kunnen weten waarover een beslissing wordt gevraagd. De omschrijving van het verzoek moet daaruit bestaan dat gronden moeten worden aangevoerd waaruit blijkt waarom (gedeeltelijke) vernietiging van de bestreden beschikking wordt verzocht. Het ontbreken van gronden leidt tot (ambtshalve) niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden.
2. De man is middels een dagvaardingsexploot op nader aan te voeren gronden in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Dit voert in beginsel op zich reeds tot niet-ontvankelijkverklaring. Indien de verzoekschriftprocedure is ingeleid met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, geeft artikel 69 Rv de rechter echter de mogelijkheid om, zo nodig, de man binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de man het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen, en partijen, zo nodig, in de gelegenheid te stellen hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.
3. De advocaat van de man stelt dat het hoger beroep per abuis middels een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift is ingeleid omdat de man pas op het allerlaatste moment besloot om in hoger beroep te gaan, dit onder andere wegens financiële redenen en problemen met de minderjarigen, en daarom het exploot haastig moest worden opgesteld en ingediend. De advocaat van de man heeft vervolgens de dagvaarding als verzoekschrift bij het hof doen inschrijven. Op de vraag ter zitting van de raadsheer-commissaris waarom de advocaat van de man de appeldagvaarding niet heeft aangepast - in die zin dat hij binnen de appeltermijn alsnog dit processtuk heeft vervolmaakt met een beroepschrift, bevattende de gronden als bedoeld in artikel 359 juncto artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - heeft de advocaat van de man meegedeeld dat hij hierover verward was, aangezien er reeds een dagvaarding was en er tevens op het V-1 formulier een keuzevakje aanwezig is bij de vraag ‘Dient u ook grieven in?’.
4. De advocaat van de vrouw stelt dat de advocaat van de man misbruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die artikel 69 Rv biedt, aangezien immers daags voor het verlopen van de beroepstermijn middels een appeldagvaarding een ongemotiveerd beroepschrift is ingediend, zodat de advocaat van de man dan alsnog en met verlenging van de beroepstermijn in de gelegenheid zou worden gesteld gronden aan te voeren. Hij bepleit niet-ontvankelijkheid.
5. Het hof overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid als volgt. Met de wisselbepaling van art. 69 Rv is deformalisering van het burgerlijk procesrecht beoogd, zodat een verkeerd procesinleidend stuk niet meer tot fatale gevolgen leidt. De wetgever heeft zich gerealiseerd dat misbruik mogelijk was door bij dagvaarding in hoger beroep te komen van een beschikking in plaats van bij verzoekschrift, zodat niet onmiddellijk de gronden vermeld hoeven te worden.
6. Naar het oordeel van het hof is in dit geval evident sprake van misbruik van procesrecht, nu de advocaat van de man welbewust een verkeerde rechtsingang heeft gekozen middels het indienen van een appeldagvaarding zonder gronden in plaats van een beroepschrift met gronden. De advocaat van de man heeft immers het hoger beroep ingesteld middels het V1-formulier (‘Nieuw verzoekschrift’). Het hof maakt hieruit op dat de advocaat van de man er zich van bewust was dat hij in hoger beroep diende te komen middels een beroepschrift en dat hij uitsluitend heeft gedagvaard om tijdig in hoger beroep te (kunnen) komen. De wisselbepaling van art. 69 Rv is hiervoor niet bedoeld. De dagvaarding is op 10 maart 2016 bij het hof ingekomen, hetgeen binnen de beroepstermijn is, echter zonder gronden. De advocaat van de man had na indiening van het hoger beroep tevens nog de gelegenheid om de appeldagvaarding tijdig aan te passen en gronden aan te voeren, hetgeen hij niet tijdig heeft gedaan. Het hof zal gelet hierop de advocaat van de man geen gelegenheid geven om te voldoen aan de inhoudelijke eisen die aan een beroepschrift worden gesteld door alsnog een termijn te geven voor het indienen van de gronden voor beroep.
7. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, mr. L.F.A. Husson en mr. P.B. Kamminga, bijgestaan door A.N. Hansler als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2016.